ECLI:NL:RBROT:2023:10301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/751145-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor cocaïne-invoer

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen Mega Pashi, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden. De verdachte speelde een cruciale rol binnen de organisatie, ondanks dat zijn functie meer ondergeschikt en uitvoerend was. Hij was verantwoordelijk voor het regelen van een transporteur, wat essentieel was voor het omwisselen van de lading cocaïne voor een deklading. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het organiseren van transporten van grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven onder de Opiumwet. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een strafkorting van twee maanden. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, wat ook in de overwegingen is meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751145-20
Uitspraakdatum: 6 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (België) op [geboortedatum01] 1955,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] (België),
bijgestaan door mr. J.C. Sneep en mr. W. van Nunen, advocaten te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 21, 27 en 28 september en 23 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Aanleiding onderzoek

In maart 2020 is naar aanleiding van een melding over een aantal verdachte transacties over V.O.F. Groothandel [naam V.O.F.01] (V.O.F.) en/of haar bestuurders opsporingsonderzoek Paschi gestart.
De V.O.F. en haar bestuurders bleken ook in het in 2018 gestarte opsporingsonderzoek 26Pekin onderwerp van onderzoek te zijn geweest. Aanleiding voor dat onderzoek betrof een melding door de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat de V.O.F. betrokken was bij een in Savannah onderschepte partij cocaïne. De onderschepte container met cocaïne was onderweg naar Nederland en bestemd voor de V.O.F. In onderzoek 26Pekin was voorts het vermoeden ontstaan dat verdachte [medeverdachte01] de beschikking had over een PGP-telefoon.
Dit gaf aanleiding navraag te doen bij het onderzoek 26Lemont of de naam V.O.F. Goothandel [naam V.O.F.01] en/of haar bestuurders voorkomen in de onderschepte (EncroChat)berichten. De in onderzoek 26Lemont onderschepte communicatie van een aantal accounts dat volgens het onderzoeksteam Paschi is te relateren aan de verdachten in de zaak Paschi over de periode maart 2020 tot en met medio juni 2020 is ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam. Op 4 november 2020 is de verdachte aangehouden.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne (feit 1) en van deelname aan een criminele organisatie (feit 2). Primair is voor beiden feiten aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan de verdachte de PGP-berichten via het EncroChat-account [accountnaam01] heeft gestuurd. De verdediging heeft in dit verband een omgekeerd scenario naar voren gebracht: dat niet de verdachte maar zijn zoon [medeverdachte02] ‘junior’ (hierna: ‘junior’) achter de [accountnaam01] -berichten zat.
Subsidiair is voor feit 1 aangevoerd dat de verdachte is gebruikt als spreekbuis. Hij heeft geen (wezenlijke) inhoudelijke bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen en heeft slechts contact met de medeverdachten onderhouden om ‘junior’ te beschermen. Met de marginale bijdrage die de verdachte in dit kader heeft geleverd wordt de ondergrens van strafbare betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen niet gehaald. Meer subsidiair is aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat de (beperkte) handelingen van de verdachte gericht waren op de invoer van cocaïne. Dat het daadwerkelijk om cocaïne ging, kan immers niet worden vastgesteld. Zo dit wel het geval is, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Subsidiair is voor feit 2 aangevoerd dat [accountnaam01] een onvoldoende (significante) bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de organisatie.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Feit 1: voorbereiding en/of bevordering van de invoer van cocaïne
Op grond van de in
Bijlage IIopgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
Identificatie EncroChat-account [accountnaam01]
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode niet de gebruiker was van het EncroChat-account [accountnaam01] overweegt de rechtbank als volgt.
In het chatbericht van 15 mei 2020 wordt aan [accountnaam02] het adres van [accountnaam01] gegeven. Doorgegeven wordt: ‘‘Adres: [verdachte01] , [straatnaam01] 27 of 29, 2910. [woonplaats01] , [naam01] .’’. Over het nummer is [accountnaam03] niet 100% zeker maar naast de poort hangt een bordje met zijn naam er op. Evident is hier sprake van de verdachte en zijn woonadres. Daarnaast volgt uit de berichten van 15 en 18 mei 2020 dat dat de zoon van [accountnaam01] werkzaam is bij [bedrijf01] en dat [accountnaam01] is gepensioneerd. Uit het dossier blijkt dat de zoon van de verdachte werkzaam was bij [bedrijf01] en dat de verdachte zelf is gepensioneerd. De in de chats beschreven persoonlijke situatie van [accountnaam01] is dus ook passend bij de persoonlijke situatie van de verdachte.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het de verdachte was die in de ten laste gelegde periode gebruikmaakte van het EncroChat-account [accountnaam01] .
Het door de verdediging gestelde alternatieve scenario dat het de zoon van de verdachte was die het account gebruikte is niet aannemelijk geworden, gezien de doorgegeven persoonlijke- en adresgegevens, alsmede gezien de inhoud van de chatberichten waarin vooral over ‘junior’ wordt gesproken.
Identificatie EncroChat-accounts medeverdachten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de volgende accounts in gebruik waren bij de respectievelijke medeverdachten:
Medeverdachte
EncroChat-account
[medeverdachte03]
[accountnaam02]
[medeverdachte04]
[accountnaam04]
[medeverdachte05]
[accountnaam05]
[medeverdachte06]
[accountnaam06]
Onbekend gebleven
[accountnaam03]
Inhoud berichten
Het dossier bestaat voor het overgrote deel uit EncroChat-berichten die door de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar zijn gewisseld.
Uit de EncroChat-berichten volgt dat de verdachten zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van grote partijen cocaïne. De bedoeling was dat er containers met cocaïne uit Colombia naar Nederland zouden worden verscheept. Als deklading zouden de containers ananassen bevatten. De containers met ananassen zouden worden besteld door de V.O.F. en aankomen in de haven van Antwerpen, waarna ze naar Nederland zouden worden getransporteerd.
In de berichten wordt gecommuniceerd over drie zendingen. De eerste zending betrof een zogenaamde testzending. Doordat de afhandeling in de haven van Colombia fout ging, kwamen de ananassen verrot aan. Hiervan werd echter geen officiële melding gedaan. Op papier werd de lading met winst verkocht, maar in werkelijkheid was de partij ananas zwart vernietigd. Hier heeft de medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) zorg voor gedragen. In een chat met de medeverdachte [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) bespreekt [medeverdachte05] dat de opkoper van de partij rotte ananassen, [bedrijf02] , € 100.000 krijgt.
Om te voorkomen dat het opnieuw mis zou gaan, is door de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam03] een procedure opgesteld. Deze procedure moest door iedereen strikt worden nageleefd. [accountnaam03] heeft contacten hierover met de verdachte. Hij geeft aan welke wijze van versturen (CIF of FOB) beter is en dat de vervoerder zelf moet komen afhalen. [medeverdachte05] en [medeverdachte04] kregen een aparte procedure voor logistieke begeleiders. [medeverdachte03] bepaalde verder dat het contact met de V.O.F. voortaan volledig via [medeverdachte06] (hierna: [medeverdachte06] ) [1] zou verlopen. [medeverdachte04] onderhield het contact met [medeverdachte06] en gaf haar, in overleg met [medeverdachte03] , instructies over hoe zij moest handelen. [medeverdachte06] kreeg een EncroChat-telefoon en moest van alle communicatie die zij voerde screenshots versturen. Die screenshots werden vervolgens door [medeverdachte04] doorgestuurd naar [medeverdachte03] .
Op 6 april 2020 vroeg [medeverdachte06] een offerte aan voor drie containers ananassen bij het bedrijf [bedrijf04] in Colombia. Op 8 april 2020, nadat [medeverdachte03] en [medeverdachte04] akkoord hadden gegeven op de prijs, werd door [medeverdachte06] de bestelling geplaatst. De lading ananassen zou worden opgekocht door [bedrijf03] . [medeverdachte05] maakte van de bankrekening van dit bedrijf geld over naar de V.O.F. [medeverdachte03] wil zeker weten dat er ‘geplust’ kan worden, want met de ‘dummie’ is het goed gegaan. Op 23 april 2020 werd door [medeverdachte03] de procedure rondom deze bestelling verstuurd. Daarin wordt gesproken over ‘de deklading’ en ‘de andere lading’. Het is van cruciaal belang dat [medeverdachte03] foto’s ontvangt van de pallets zodat precies dezelfde pallets klaar gezet worden in de loods om te wisselen als er controle zal zijn. Ook wil [medeverdachte03] een perfecte kopie van de originele zegel om de container na de wissel opnieuw te verzegelen.
Naar verwachting zullen de containers op 28 april 2020 vertrekken en op 19 mei 2020 arriveren. [medeverdachte04] werd door [medeverdachte06] op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de bestelling.
Uiteindelijk werd er niet ‘geplust’ omdat de controles in de haven van Cartagena waren aangescherpt. Omdat de bestelling niet meer kon worden geannuleerd, werd de zending als een ‘goede test’ van de nieuwe procedure beschouwd. [medeverdachte03] zorgde ervoor dat [medeverdachte06]
€ 4.000 contant kreeg om [bedrijf01] te betalen voor het inklaren van de containers. [medeverdachte03] benadrukt dat het transport moet worden gedaan door iemand die zij zelf uitkiezen. De verdachte stelt voor een andere inklaarder te benaderen omdat [bedrijf01] eigen transport niet toestaat. Hiervan werd afgezien omdat [medeverdachte06] vond dat een andere inklaarder zou kunnen leiden tot het onnodig verdacht maken van de V.O.F. en de containers aangezien er niet was geplust. Uit de berichten volgt dat de containers zijn aangekomen met wederom een rotte lading ananassen.
In de berichten wordt verder gesproken over een derde zending. [medeverdachte03] gaf aan dat er 1750 stuks klaar staan om te plussen en dat hij voor 200 mee doet. Hij is al bijna 2 jaar dekladingen aan het betalen. [medeverdachte05] en [medeverdachte04] bespraken dat ze ‘mee kunnen zetten’ voor € 6.000. [medeverdachte05] zei dat hij zich voor 10 kilo wil inkopen. Het gaat bij deze zending om drie containers. Van cruciaal belang is dat men de transporteur zelf mag bepalen. [medeverdachte03] stelde € 25.000 in het vooruitzicht als de verdachte zou regelen dat B&K als transporteur mag worden ingezet.
Conclusie
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden komt ondubbelzinnig naar voren dat door de verdachte en zijn medeverdachten een transport met cocaïne naar Nederland georganiseerd werd. Dat het daadwerkelijk om cocaïne gaat en dat de verdachte dit ook wist, is op basis van de inhoud van het dossier evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat van alle onderschepte partijen smokkelwaar uit Zuid-Amerika het overgrote deel cocaïne betreft. Bovendien wordt in de onderschepte EncroChat-berichten tussen de verdachten gesproken over geldbedragen in de orde van grootte die passen bij de handel en/of invoer van cocaïne. De rechtbank kent daarnaast betekenis toe aan het heimelijke karakter van de EncroChat-berichten. Door de verdachten wordt gesproken in termen van ‘plusbakken’, ‘deklading’, ‘switchen’, ‘dummies’, ‘tp’ en ‘stuks’. Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond bij uitstek in verband kunnen worden gebracht met de invoer van cocaïne.
Anders dan door de verdediging is betoogd, volgt uit het berichtenverkeer naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de voorbereidingshandelingen voor de invoer van deze cocaïne. De verdachte had veelvuldig contact met [medeverdachte03] en [accountnaam03] . Hij moest binnen het expediteursbedrijf [bedrijf01] regelen dat er een eigen transporteur mocht worden ingezet, wat een cruciaal onderdeel vormde in het geheel. Door de inzet van een eigen transporteur kon immers een tussenstop gemaakt worden waarbij de cocaïne uitgehaald en omgewisseld kon worden voor (een) pallet(s) met deklading. In de berichten werd meermaals het belang hiervan benadrukt en er stond voor de verdachte dan ook een aanzienlijk geldbedrag (€ 300.000,-) tegenover. Dat de verdachte deze handelingen enkel verricht zou hebben om ‘junior’ te beschermen, is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd teneinde een grote hoeveelheid cocaïne in te voeren in Nederland.
5.2.2.
Feit 2: Deelname criminele organisatie
Aan de verdachte wordt onder 2, kort samengevat, verweten dat hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 samen met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van een misdrijf tot oogmerk had. Het zou daarbij gaan om een misdrijf strafbaar gesteld bij de artikelen 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet.
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven in de Opiumwet.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de bewezenverklaring voor feit 1 volgt dat de verdachte en de medeverdachten zich in een periode van een aantal maanden bezig hebben gehouden met het organiseren van verschillende transporten met als doel om verdovende middelen binnen Nederland te brengen en dat zij daarbij nauw hebben samengewerkt. Tevens volgt daaruit dat de verdachte een cruciale rol had binnen de organisatie en dat hij vanuit die rol een significante bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van die organisatie.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet.
5.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 en 2ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden (telkens)
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld
2.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en voor zover bekend),
[medeverdachte03] en [medeverdachte04] en [medeverdachte06] en [medeverdachte05] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
2.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De criminele organisatie heeft getracht om een partij van ongeveer 2000 kilo cocaïne te importen vanuit Zuid-Amerika.
Binnen de organisatie was een taakverdeling zichtbaar. In het criminele samenwerkingsverband (hierna: CSV) zijn naast leidinggevende en coördinerende personen ook (transport)bedrijven ingeschakeld voor het logistieke proces. Het expediteursbedrijf [bedrijf01] , waar de verdachte aan verbonden was (geweest), was één van die bedrijven. Weliswaar bestond de rol van de verdachte binnen het CSV – vergeleken met andere CSV-leden – uit een meer ondergeschikte en/of uitvoerende rol, maar hij was desalniettemin een cruciale schakel binnen de organisatie. De verdachte was immers verantwoordelijk voor het regelen van eigen transport zodat de lading cocaïne succesvol omgewisseld kon worden voor verder transport.
Deelname aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de (drugs)misdrijven die worden beoogd en gepleegd. De criminele organisatie waar de verdachte toe behoort heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Handelingen gericht op de voorbereiding van invoer van cocaïne worden daardoor met aanzienlijke straffen bedreigd. Niet alleen ter voorkoming van het ontstaan en in stand houden van de binnenlandse markt, maar ook ter voorkoming van bijkomende criminaliteit door (tussen)handel in cocaïne. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juli 2023 en het uittreksel van het Belgisch strafregister van 20 november 2020. Uit het laatstgenoemde blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de misdrijven en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren in beginsel passend en geboden.
Niettemin zal de rechtbank een lagere straf opleggen. Dit is het gevolg van het feit dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Uitgangspunt bij de bepaling van die termijn is dat het eindvonnis in eerste aanleg uiterlijk twee jaar na aanvang van de vervolging wordt gewezen. Deze termijn is aangevangen op 4 november 2020 en is dus met circa één jaar overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen is in deze zaak geen sprake. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van de hiervoor genoemde gevangenisstraf twee maanden zal aftrekken.
De verdediging heeft in het kader van de strafmodaliteit aangevoerd dat de verdachte wegens zijn medische toestand niet detentiegeschikt is, althans dat detentie zijn medische toestand onevenredig zou verslechteren. De vraag of de verdachte detentieongeschikt is of niet, is niet aan de rechtbank om te beantwoorden. Daar bestaat een afzonderlijke met waarborgen omklede procedure voor die gevoerd kan worden in de executiefase van de straf. Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte te doen, wordt om die reden afgewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren tot aan het onherroepelijk worden van de strafzaak. De officier van justitie heeft zich hier tegen verzet.
De verdachte is met ingang van 30 juni 2021 uit voorlopige hechtenis geschorst tot de dag waarop de rechtbank eindvonnis zal wijzen. Dat betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis thans van rechtswege eindigt. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om te bepalen dat de verdachte opnieuw zal worden geschorst. De eerder gemaakte afweging tussen de persoonlijke belangen van de verdachte en de belangen van strafvordering is door de beslissingen in dit vonnis een andere geworden. Deze afweging valt nu in het nadeel van de verdachte uit.
Het verzoek wordt afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. C. Laukens en mr. E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince en mr. V.J.H. Mooren, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 november 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of een
ander middel zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of
te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld en/of
-een (tussen)loods geregeld, al dan niet buiten het haventerrein en/of
-(vervolgens) de pallets met verdovende middelen, al dan niet in een
container en/of voertuig, verwisseld door identieke pallets met fruit en/of
groentewaar verwisseld en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren.
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte01]
en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte02] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid
van de Opiumwet.

Voetnoten

1.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte01] wordt de verdachte [medeverdachte06] hierna [medeverdachte06] genoemd.