ECLI:NL:RBROT:2023:10298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/750407-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel met cocaïne

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen Mega Pashi, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en witwassen van meer dan € 33.000,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden. De zaak kwam aan het licht na een melding over verdachte transacties met een bedrijf dat betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De verdachte had een logistieke rol binnen de organisatie en was betrokken bij het organiseren van transporten van verdovende middelen. Tijdens het onderzoek werden EncroChat-berichten onderschept die de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland in te voeren. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen van contante bedragen die uit criminele activiteiten afkomstig waren. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn van berechting en verlaagde de straf met drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750407-20
Uitspraakdatum: 6 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
bijgestaan door mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 21, 25, 27 en 28 september en
23 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Aanleiding onderzoek

In maart 2020 is naar aanleiding van een melding over een aantal verdachte transacties over [bedrijf01] (V.O.F.) en/of haar bestuurders opsporingsonderzoek Paschi gestart.
De V.O.F. en haar bestuurders bleken ook in het in 2018 gestarte opsporingsonderzoek 26Pekin onderwerp van onderzoek te zijn geweest. Aanleiding voor dat onderzoek betrof een melding door de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat de V.O.F. betrokken was bij een in Savannah onderschepte partij cocaïne. De onderschepte container met cocaïne was onderweg naar Nederland en bestemd voor de V.O.F. In onderzoek 26Pekin was voorts het vermoeden ontstaan dat de verdachte [medeverdachte01] de beschikking had over een PGP-telefoon.
Dit gaf aanleiding navraag te doen bij het onderzoek 26Lemont of de naam [bedrijf01] en/of haar bestuurders voorkomen in de onderschepte (EncroChat)berichten. De in onderzoek 26Lemont onderschepte communicatie van een aantal accounts dat volgens het onderzoeksteam Paschi is te relateren aan de verdachten in de zaak Paschi over de periode maart 2020 tot en met medio juni 2020 is ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam. Op 9 november 2020 is de verdachte aangehouden.
Op 18 november 2020 is het schip [naam schip01] aangekomen met daarop pallets bananen afkomstig uit Ecuador en bestemd voor het bedrijf [bedrijf02] , van welk bedrijf de verdachte één van de twee vennoten is. Tussen deze lading zaten 475 pakketten cocaïne verstopt.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt verdediging feiten 1 en 2
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [account01] . Iemand anders zou misbruik hebben gemaakt van de bedrijfs- en persoonsgegevens van de verdachte.
Subsidiair, indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de verdachte wel de gebruiker was van het account [account01]
,kan niet worden vastgesteld dat hij daarvan gedurende de gehele ten laste gelegde periode de gebruiker was.
Ten aanzien van feit 2 geldt daarnaast nog dat van deelname aan een criminele organisatie geen sprake is. Uit de delictsomschrijving van artikel 11b van de Opiumwet volgt dat sprake moet zijn van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in meervoud. In onderhavige zaak gaat het om voorbereidingshandelingen met betrekking tot één zending. Van meerdere strafbare feiten is niet gebleken.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Feit 1: voorbereiding en/of bevordering van de invoer van cocaïne
Op grond van de in
Bijlage IIopgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
Identificatie EncroChat-account [account01]
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode niet de gebruiker was van het EncroChat-account [account01] overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat het wachtwoord van het PGP-toestel waaraan het account [account01] is gekoppeld een combinatie is van de namen van de vrouw en dochter van de verdachte.
Vast staat ook dat door [account01] op verschillende momenten foto’s worden verstuurd van e-mailberichten, afkomstig van het bedrijf [bedrijf02] . Gebleken is dat de verdachte medevennoot is van dit bedrijf. Ook wordt er een foto verstuurd van een bankoverschrijving vanaf de zakelijke rekening van [bedrijf02] . Hieruit leidt de rechtbank af dat [account01] toegang heeft tot deze zakelijke rekening. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is administratie van [bedrijf02] aangetroffen. Uit de aangetroffen administratie kan worden opgemaakt dat het de verdachte was die gebruik maakte van de (bedrijfs)gegevens van [bedrijf02] en de beschikking had over bankgegevens van [bedrijf02] . Deze omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account [account01] .
Deze conclusie vindt steun in de bevindingen met betrekking tot de zendmasten. Vast is komen te staan dat het aan het account [account01] gekoppelde telefoontoestel veelvuldig en ook in de nachtelijke uren gebruik maakte van de zendmasten Maashaven [adres02] en [adres03] te [plaats01] . Deze zendmasten liggen in de directe nabijheid van het (toenmalige) woonadres van de verdachte.
Het door de verdediging naar voren gebrachte scenario dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van het account [account01] is niet aannemelijk geworden. Dit scenario wordt op geen enkele wijze ondersteund door het dossier.
Nu is vastgesteld dat de verdachte gebruiker was van het account, gaat de rechtbank er in beginsel vanuit dat hij gedurende de onderzochte periode ook steeds de gebruiker was en dat alle berichten van en naar dit account van de verdachte afkomstig en voor hem bestemd waren. Dit zou anders kunnen zijn als er aanwijzingen zijn dat ook een ander van hetzelfde account gebruik maakte. Dergelijke aanwijzingen ziet de rechtbank in deze zaak niet.
Identificatie EncroChat-accounts medeverdachten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de volgende accounts in gebruik waren bij de respectievelijke medeverdachten:
Medeverdachte
EncroChat-account
[medeverdachte02]
[account02]
[medeverdachte03]
[account03]
[medeverdachte04]
[account04]
[medeverdachte05]
[account05]
Onbekend gebleven
[account06]
Inhoud berichten
Het dossier bestaat voor het overgrote deel uit EncroChat-berichten die door de verdachte en zijn medeverdachten met elkaar zijn gewisseld.
Uit de EncroChat-berichten volgt dat de verdachten zich gedurende de ten laste gelegde periode hebben bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van grote partijen cocaïne. De bedoeling was dat er containers met cocaïne uit Colombia naar Nederland zouden worden verscheept. Als deklading zouden de containers ananassen bevatten. De containers met ananassen zouden worden besteld door de V.O.F. en aankomen in de haven van Antwerpen, waarna ze naar Nederland zouden worden getransporteerd.
In de berichten wordt gecommuniceerd over drie zendingen. De eerste zending betrof een zogenaamde testzending. Doordat de afhandeling in de haven van Colombia fout ging, kwamen de ananassen verrot aan. Hiervan werd echter geen officiële melding gedaan. Op papier werd de lading met winst verkocht, maar in werkelijkheid was de partij ananas zwart vernietigd. Hier heeft de verdachte zorg voor gedragen. In een chat met de medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) bespreekt de verdachte dat de opkoper van de partij rotte ananassen, [bedrijf04] , € 100.000 krijgt.
Om te voorkomen dat het opnieuw mis zou gaan, is door de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna: [medeverdachte03] ) en de gebruiker van het EncroChat-account [account06] een procedure opgesteld. Deze procedure moest door iedereen strikt worden nageleefd. [account06] heeft contacten hierover met de medeverdachte [medeverdachte05] (hierna: [medeverdachte05] ) [1] . Hij geeft aan welke wijze van versturen (CIF of FOB) beter is en dat de vervoerder zelf moet komen afhalen. De verdachte en [medeverdachte02] kregen een aparte procedure voor logistieke begeleiders. [medeverdachte03] bepaalde verder dat het contact met de V.O.F. voortaan volledig via [medeverdachte04] (hierna: [medeverdachte04] ) [2] zou verlopen. [medeverdachte02] onderhield het contact met [medeverdachte04] en gaf haar, in overleg met de verdachte, instructies over hoe zij moest handelen. [medeverdachte04] kreeg een EncroChat-telefoon en moest van alle communicatie die zij voerde screenshots versturen. Die screenshots werden vervolgens door [medeverdachte02] doorgestuurd naar [medeverdachte03] .
Op 6 april 2020 vroeg [medeverdachte04] een offerte aan voor drie containers ananassen bij het bedrijf [bedrijf05] in Colombia. Op 8 april 2020, nadat [medeverdachte03] en [medeverdachte02] akkoord hadden gegeven op de prijs, werd door [medeverdachte04] de bestelling geplaatst. De lading ananassen zou worden opgekocht door [bedrijf03] . De verdachte maakte van de bankrekening van dit bedrijf geld over naar de V.O.F. [medeverdachte03] wil zeker weten dat er ‘geplust’ kan worden, want met de ‘dummie’ is het goed gegaan. Op 23 april 2020 werd door [medeverdachte03] de procedure rondom deze bestelling verstuurd. Daarin wordt gesproken over ‘de deklading’ en ‘de andere lading’. Het is van cruciaal belang dat [medeverdachte03] foto’s ontvangt van de pallets zodat precies dezelfde pallets klaar gezet worden in de loods om te wisselen als er controle zal zijn. Ook wil [medeverdachte03] een perfecte kopie van de originele zegel om de container na de wissel opnieuw te verzegelen.
Naar verwachting zullen de containers op 28 april 2020 vertrekken en op 19 mei 2020 arriveren. [medeverdachte02] werd door [medeverdachte04] op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de bestelling.
Uiteindelijk werd er niet ‘geplust’ omdat de controles in de haven van Cartagena waren aangescherpt. Omdat de bestelling niet meer kon worden geannuleerd, werd de zending als een ‘goede test’ van de nieuwe procedure beschouwd. [medeverdachte03] zorgde ervoor dat [medeverdachte04]
€ 4.000 contant kreeg om [naam01] te betalen voor het inklaren van de containers. [medeverdachte03] benadrukt dat het transport moet worden gedaan door iemand die zij zelf uitkiezen. [medeverdachte05] stelt voor een andere inklaarder te benaderen omdat [naam01] eigen transport niet toestaat. Hiervan werd afgezien omdat [medeverdachte04] vond dat een andere inklaarder zou kunnen leiden tot het onnodig verdacht maken van de V.O.F. en de containers aangezien er niet was geplust. Uit de berichten volgt dat de containers zijn aangekomen met wederom een rotte lading ananassen.
In de berichten wordt verder gesproken over een derde zending. [medeverdachte03] gaf aan dat er 1750 stuks klaar staan om te plussen en dat hij voor 200 mee doet. Hij is al bijna 2 jaar dekladingen aan het betalen. De verdachte en [medeverdachte02] bespraken dat ze ‘mee kunnen zetten’ voor € 6.000. De verdachte zei dat hij zich voor 10 kilo wil inkopen. Het gaat bij deze zending om drie containers. Van cruciaal belang is dat men de transporteur zelf mag bepalen. [medeverdachte03] stelde € 25.000 in het vooruitzicht als [medeverdachte05] zou regelen dat [bedrijf06] als transporteur mag worden ingezet.
Conclusie
De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden zijn, bezien in hun onderlinge samenhang en in het licht van de overige bewijsmiddelen, redengevend voor het bewijs dat sprake was van de gezamenlijke uitvoering van een plan om cocaïne in te voeren in Nederland. Er zijn concrete procedures gemaakt, ontmoetingen geweest met medeverdachten en andere betrokkenen, investeringen gedaan in dekladingen, opkopers van dekladingen geregeld, rotte dekladingen vernietigd en er heeft een testzending plaatsgevonden. Daarnaast werd gecommuniceerd over de wijze waarop de (plus)lading uiteindelijk uit het zicht kon blijven door gebruikmaking van een eigen transporteur en het toepassen van een wisseltruc. Dit zijn handelingen die gericht zijn op of verband houden met het voornemen om de cocaïne Nederland binnen te brengen en vallen onder het bepaalde van artikel 10a Opiumwet.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd teneinde een grote hoeveelheid cocaïne in te voeren in Nederland.
5.2.2.
Feit 2: Deelname criminele organisatie
Aan de verdachte wordt onder 2, kort samengevat, verweten dat hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 samen met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van een misdrijf tot oogmerk had. Het zou daarbij gaan om een misdrijf strafbaar gesteld bij de artikelen 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Uit de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring voor feit 1 volgt dat de verdachte en de medeverdachten zich in een periode van een aantal maanden bezig hebben gehouden met het organiseren van verschillende transporten met als doel om verdovende middelen binnen Nederland te brengen en dat zij daarbij nauw hebben samengewerkt. Binnen dit samenwerkingsverband hadden alle verdachten een duidelijke rol en werden telkens (updates van) procedures verstuurd waar iedereen zich aan moest houden. Het voorgaande maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband en daarmee dus van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
De verdachte heeft bovendien aan deze organisatie deelgenomen. De verdachte was een belangrijke actor binnen de organisatie. Samen met [medeverdachte02] was hij logistiek begeleider. De verdachte onderhield contacten met fruitbedrijven en opkopers in Nederland. Daarnaast droeg hij zorg voor de zogenaamde ‘paper trail’ bij het bestellen van de dekladingen. Daarbij maakte hij onder meer gebruik van zijn bedrijf [bedrijf02] . De verdachte onderhield daarnaast contact met [medeverdachte04] (van het transportbedrijf), [medeverdachte02] en [medeverdachte03] (de leider van de organisatie). De verdachte is ook degene die er zorg voor droeg dat de partij ananassen uit de testzending werd vernietigd en die meermalen vanaf de bankrekening van [bedrijf03] , de opkoper van de ananassen van de tweede zending, geldbedragen heeft overgemaakt aan de V.O.F. In ruil daarvoor kon hij samen met [medeverdachte02] € 750.000 verdienen als de invoer van de partij cocaïne voltooid zou zijn en mocht hij zich van [medeverdachte03] zelfstandig inkopen voor € 6.000 per kilo cocaïne. De verdachte zou ‘voor 10’ meedoen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd volgt uit de delictsomschrijving van artikel 11b van de Opiumwet ten slotte dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van een (enkel) misdrijf. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is dus niet vereist dat er sprake is van meerdere strafbare feiten. Het verweer faalt.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b Opiumwet.
5.2.3.
Feit 3: Witwassen
Standpunt officier van justitie
Er is voldoende bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het bedrag van € 10.650,- dat bij de verdachte thuis is aangetroffen kan niet anders dan een criminele herkomst hebben en hiermee zijn verhullingshandelingen verricht, onder andere door een deel van het geld achter de ijsblokjesmachine van de koelkast te verstoppen. Ook ten aanzien van het ten laste gelegde (grote) geldbedrag (de contante stortingen op de bankrekening van het bedrijf [bedrijf02] ) geldt dat er sprake is van witwassen.
Standpunt verdediging
De verdachte dient primair te worden vrijgesproken van witwassen van het in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 10.650,-, omdat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte had een eigen bedrijf en uit overgelegde stukken blijkt dat ook de echtgenote van de verdachte inkomsten had. Subsidiair dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu er geen verhullingshandelingen met betrekking tot de herkomst van het geld zijn verricht. Ten aanzien van het ten laste gelegde (grote) geldbedrag geldt eveneens dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu hij hiervoor een verklaring heeft gegeven.
Beoordeling
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf
.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf02]
De rechtbank stelt gelet op het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Er zijn op 8 april 2020 en op 30 juni 2020 contante stortingen gedaan van respectievelijk € 23.300,- en € 10.000,- op de bankrekening van het bedrijf [bedrijf02] . De verdachte was toen (mede)vennoot van dit bedrijf.
Behalve een uitkering in de periode van 2015 tot en met 2018, is van de verdachte geen inkomen of vermogen bekend. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de echtgenote van de verdachte inkomen en toeslagen ontving in 2020 en in de jaren daarvoor. Deze bedragen zijn echter, mede gelet op de perioden waarop zij betrekking hebben, dermate gering dat deze het aangetroffen geldbedrag en de contante stortingen niet kunnen verklaren.
Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat verdachte zich blijkens het bewezenverklaarde onder 1 en 2 heeft begeven in de wereld van de internationale drugstransporten, rechtvaardigen het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de hierboven genoemde bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Over de contante storting van € 23.300,- heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat dit startkapitaal was. Over de herkomst van dit bedrag heeft hij onder meer verklaard dat de helft afkomstig was van zijn medevennoot. De medevennoot heeft dit echter, nadat het OM deze verklaring heeft geverifieerd, ontkend. Het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is, is dan ook niet weggenomen. De andere helft van het bedrag had de verdachte naar eigen zeggen deels gespaard en deels geleend van familieleden. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende concreet en daardoor niet verifieerbaar.
De verdachte heeft over de contante storting van € 10.000,- ter terechtzitting verklaard dat hij zich dit niet meer kan herinneren. Over de herkomst van dit bedrag heeft hij dus geen verklaring afgelegd.
Het voorgaande maakt dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de hiervoor genoemde contante stortingen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het onder 3 ten laste gelegde grote geldbedrag (te weten de contante stortingen van € 23.300,- en € 10.000,-).
Het in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedrag (€ 10.650,-)
In de woning van de verdachte is daarnaast op 9 november 2020 een contant geldbedrag van € 10.650,- aangetroffen, deels verstopt achter de ijsblokjesmachine van de koelkast en deels in een dressoir. Een deel van dit geld bestond uit coupures van € 500 (een witwasindicator). Gelet op hetgeen daarnaast is overwogen omtrent het (gezins)inkomen van de verdachte en het feit dat hij zich in het criminele milieu heeft begeven, geldt ook ten aanzien van dit geldbedrag het gerechtvaardigd vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.
De enkele stelling van de verdachte dat hetgeen in de koelkast lag afkomstig was uit zijn werkzaamheden voor [bedrijf02] is op geen enkele wijze onderbouwd en is niet verifieerbaar. De verdachte heeft slechts in algemeenheden gesproken over de verkoop van fruitpakketjes, al dan niet via de markt. Hetzelfde geldt voor hetgeen de verdachte heeft gezegd over het bedrag dat in de woonkamer is aangetroffen. Daarover heeft de verdachte verklaard dat het van zijn vrouw was en een contante betaling betrof voor een bankstel dat zou worden geleverd. Ook dit is verder niet onderbouwd.
De rechtbank is het echter met de verdediging eens dat niet kan worden bewezen dat er met betrekking tot het geldbedrag van € 10.650,- handelingen hebben plaatsgevonden die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst of vindplaats van dat geldbedrag. Het enkele feit dat het geld (deels) op een ongebruikelijke plek in de woning van de verdachte is aangetroffen, is hiertoe onvoldoende. De verdachte heeft het geldbedrag dus enkel voorhanden gehad. Dit leidt tot vrijspraak nu ten aanzien van dit geldbedrag het enkele voorhanden hiervan niet ten laste is gelegd.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van ongeveer € 12.000,- (te weten het aangetroffen geldbedrag van € 10.650,-). Hiervan zal hij dan ook worden vrijgesproken.
5.2.4.
Feit 4: Vrijspraak zonder nadere motivering
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
Op grond van de in
Bijlage IIopgenomen inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden hierbij ook besproken.
1.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden (telkens)
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld
2.
hij,
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en voor zover bekend),
[medeverdachte03] en/of [medeverdachte02] en [medeverdachte04] en [medeverdachte05] ,
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
3.
hij,
in de periode van 12 februari 2020 tot
en met 26 november 2020, te Rotterdam, een groot geldbedrag,
voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist, , dat
dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
2.
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet.
3.
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezig hield met de voorbereiding van de invoer van cocaïne. De verdachte vervulde binnen die organisatie de rol van logistiek begeleider. De organisatie heeft getracht om een partij van ongeveer 2000 kilo cocaïne te importen vanuit Zuid-Amerika. De handel in verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien versterkt het de geweldsspiraal waarmee deze handel in binnen- en buitenland gepaard gaat. De maatschappelijke gevolgen zijn groot en het leidt tot ontwrichting van de samenleving. Om die reden staan er hoge straffen op. De verdachte heeft zich van deze maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van ruim € 33.000,-.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 13 juli 2023.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 28 april 2021 van Reclassering Nederland en het advies van mijnreclassering.nl van 26 april 2021. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de door de raadsvrouw verstrekte stukken met betrekking tot de gezondheid van de vrouw van de verdachte.
Op de bewezenverklaarde feiten is slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie. Bij de bepaling van de lengte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Mede in dat licht bezien acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren in beginsel passend en geboden.
Niettemin zal de rechtbank een lagere straf opleggen. Dit is het gevolg van het feit dat de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Uitgangspunt bij de bepaling van die termijn is dat het eindvonnis in eerste aanleg uiterlijk twee jaar na aanvang van de vervolging wordt gewezen. De verdachte is op 9 november 2020 in verzekering gesteld; die datum heeft dus als het begintijdstip van de vervolging te gelden. De rechtbank wijst drie jaar later vonnis. Het gaat hier om een zaak die aanleiding heeft gegeven tot een – op verzoek van de verdediging uitgevoerd – aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris. Desondanks komt een deel van de vertraging voor rekening van het OM en/of de rechtbank. Dit leidt ertoe dat de rechtbank van de hiervoor genoemde gevangenisstraf drie maanden zal aftrekken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van (in totaal) € 10.650,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte nu hij wordt vrijgesproken van het witwassen van dat geldbedrag en ook niet gebleken is van een relatie als bedoeld in artikel 33a Sr tussen dit geldbedrag en de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.

10.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren tot aan het onherroepelijk worden van de strafzaak. De officier van justitie heeft zich hier tegen verzet.
De verdachte is met ingang van 17 mei 2021 uit voorlopige hechtenis geschorst tot de dag waarop de rechtbank eindvonnis zal wijzen. Dat betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis thans van rechtswege eindigt. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding om te bepalen dat de verdachte opnieuw zal worden geschorst. De eerder gemaakte afweging tussen de persoonlijke belangen van de verdachte en de belangen van strafvordering is door de beslissingen in dit vonnis een andere geworden. Deze afweging valt nu in het nadeel van de verdachte uit.
Het verzoek wordt afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
  • 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieëndertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
700 euro G6129020
3.300 euro G6129026
50 euro G6129029
6.600 euro G6129036.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Boer, voorzitter,
mr. C. Laukens en mr. E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince en mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 november 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote
hoeveelheden cocaïne,in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, en/of zijnde een ander middel zoals genoemd in lijst I van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven
bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken
gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken
en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
- transport geregeld en/of
-een (tussen)loods geregeld, al dan niet buiten het haventerrein en/of
-(vervolgens) de pallets met verdovende middelen, al dan niet in een
container en/of voertuig, verwisseld door identieke pallets met fruit en/of
groentewaar verwisseld en/of
- gezorgd voor zogenaamde wisselpallets en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te
vervoeren.
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 juni 2020 te
Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend),
verdachte [medeverdachte03] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte04]
en/of [medeverdachte06] en/of [medeverdachte05] , die tot oogmerk had het
plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
3.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2020 tot
en met 26 november 2020, te Rotterdam, althans in Nederland,
(telkens) een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad
en/of
van voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag van ongeveer 12.000 euro,
althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de
herkomst en/of de vindplaats verhuld en/of verborgen,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf.
4.
hij,
op/in of omstreeks de periode van 30 oktober 2020 tot en met 23 november 2020
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft gebracht ongeveer 475 kilogram (nettogewicht), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of zijnde een ander
middel zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte06] wordt de verdachte [medeverdachte05] hierna [medeverdachte05] genoemd.
2.Teneinde te voorkomen dat er verwarring ontstaat met de medeverdachte [medeverdachte01] wordt de verdachte [medeverdachte04] hierna [medeverdachte04] genoemd.