ECLI:NL:RBROT:2023:10293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10633901 HA VERZ 23-53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag en vorderingen van werknemer tegen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker01], en zijn werkgever, [verweerster01]. De werknemer was in dienst als chauffeur en heeft een verzoek ingediend wegens onterecht ontslag. Hij beriep zich op artikel 7:671 BW, stellende dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat er geen toestemming van het UWV of de kantonrechter was verkregen. De werknemer verzocht om betaling van diverse vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De werkgever betwistte de claims en stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die rechtsgeldig was geëindigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2023 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De werknemer heeft zijn primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging ingetrokken, waardoor de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2023 is geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was overeengekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was en dat de werknemer recht had op een transitievergoeding en aanzegvergoeding, maar dat deze al waren verrekend met te veel betaald loon.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 570,65 bruto, een aanzegvergoeding van € 1.003,68 bruto en een bedrag van € 2.443,94 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met vakantietoeslag en wettelijke rente. Tevens is de werkgever verplicht om een nieuwe financiële eindafrekening te verstrekken. De proceskosten zijn voor het grootste deel aan de werkgever opgelegd, maar de kosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10633901 HA VERZ 23-53
datum uitspraak: 26 oktober 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.C.J. Berden,
tegen

1.[verweerster01] ,

2. [verweerder01]vennoot van [verweerster01] ,
3. [naam01]vennoot van [verweerster01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01]
verweerster,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering,
en
[verweerder01], handelend onder de naam [handelsnaam01] ,
woonplaats: [woonplaats02] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering.
Verzoeker wordt hierna ‘ [verzoeker01] ’ genoemd. Verweerster en verweerder worden hierna gezamenlijk ‘ [verweerster01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 26 juli 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift waarin ook een (voorwaardelijk) tegenverzoek wordt gedaan, met bijlagen;
  • de brief van [verweerster01] van 20 september 2023, met bijlagen;
  • de brief van [verzoeker01] van 22 september 2023, met bijlage;
  • de brief van [verweerster01] van 25 september 2023, met bijlage;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 september 2023.
1.2.
Op 28 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [verzoeker01] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. B.C.J. Berden, mr. E. Franssen en door een tolk [naam02] . Namens [verweerster01] is [verweerder01] verschenen, bijgestaan door mr. Ph. Ekering.
2. De feiten
2.1.
[verweerder01] (hierna: [verweerder01] ) dreef eerst [handelsnaam01] . Per 1 januari 2023 is de onderneming voortgezet als vennootschap onder firma.
2.2.
[verzoeker01] is van Spaanse afkomst en woont sinds januari 2022 in Nederland. Op 17 juni 2023 is [verzoeker01] voor bepaalde tijd (zeven maanden) in dienst getreden als chauffeur bij de vennootschap onder firma [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). Hij was daar werkzaam op basis van een oproepovereenkomst voor zeven maanden. Toen [verzoeker01] na een vakantie en ziekteperiode in Spanje terugkeerde naar Nederland op 20 oktober 2022, is hij bij [verweerster01] in dienst getreden. [verzoeker01] is per 24 oktober 2022 voor [verweerster01] gaan werken. Hij heeft wekelijks zijn salaris uitbetaald gekregen en ontving maandelijks een salarisspecificatie.
2.3.
Begin april 2023 heeft er een incident plaatsgevonden bij een klant van [verweerster01] . Hierna mocht [verzoeker01] van de desbetreffende klant geen werkzaamheden meer voor hem verrichten en heeft [verweerster01] [verzoeker01] opgedragen vanaf 10 april tot 28 april 2023 werkzaamheden bij een andere klant van [verweerster01] te verrichten. [verzoeker01] is daarnaast door [verweerder01] per WhatsApp-bericht van 10 april 2023 meegedeeld dat hij vanaf 29 april 2023 vakantie kan opnemen, totdat [verweerster01] een andere klant heeft gevonden voor wie [verzoeker01] kan rijden.
2.4.
Op 9 mei 2023 stuurde [verzoeker01] een WhatsApp-bericht naar [verweerder01] met de vraag hoe lang hij nog verplicht is om vakantie op te nemen. [verweerder01] antwoordde hierop dat [verzoeker01] niet meer voor [verweerster01] werkte. Op 10 mei 2023 stuurde [verweerder01] per WhatsApp-bericht een ‘ontslagbrief’ gedateerd 10 april 2023 naar [verzoeker01] , waarin staat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker01] op 31 mei 2023 eindigt en dat deze overeenkomst niet zal worden verlengd.

3.Het geschil

Voorlopige voorziening
3.1.
Volgens [verzoeker01] is de opzegging van de arbeidsovereenkomst onterecht en is hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk van zijn loon, wat hij vanaf 1 mei 2023 niet meer heeft ontvangen. Hij verzoekt daarom, samengevat, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding, om [verweerster01] en haar vennoten (hoofdelijk) te veroordelen om zijn loon te betalen vanaf 1 mei 2023 en om [verweerster01] te veroordelen hem in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom.
3.2.
[verweerster01] stelt zich op het standpunt dat de voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker01]
3.3.
heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn primaire verzoek tot vernietiging van de op 10 mei 2023 door [verweerster01] gedane opzegging ingetrokken. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2023 is geëindigd door de opzegging van [verweerster01] .
3.4.
[verzoeker01] stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die mondeling is aangegaan. Omdat [verweerster01] geen toestemming van het UWV of de kantonrechter heeft om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, is de opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoeker01] berust in de opzegging, maar verzoekt (thans) primair om [verweerster01] alsmede haar vennoten (hoofdelijk) te veroordelen om aan hem te betalen een billijke vergoeding van € 100.000,-, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.449,33 netto en een transitievergoeding van € 1.058,51 bruto.
3.5.
Als geoordeeld wordt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan stelt [verzoeker01] zich op het standpunt dat [verweerster01] ten onrechte geen transitievergoeding aan [verzoeker01] heeft uitbetaald en dat [verweerster01] het einde van de arbeidsovereenkomst niet tijdig (negen dagen te laat) heeft aangezegd (artikel 7:668 lid 3 BW). Subsidiair verzoekt [verzoeker01] daarom om [verweerster01] te veroordelen aan hem te betalen een transitievergoeding van € 1.058,51 bruto en een aanzegvergoeding van € 1.003,68 bruto.
3.6.
Daarnaast verzoekt [verzoeker01] zowel primair als subsidiair, samengevat, om [verweerster01] alsmede haar vennoten (hoofdelijk) te veroordelen:
  • om een volledige financiële eindafrekening te verzorgen;
  • tot het verstrekken van de urenregistratie van [verzoeker01] over de periode van 24 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023, op straffe van een dwangsom;
  • tot betaling van € 4.989,83 netto aan achterstallig loon over de periode van 24 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023, te vermeerderen met de vakantietoeslag en vakantiedagen (te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW) en te voorzien van deugdelijke bruto-/netto specificaties;
  • tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de verzochte bedragen;
  • in de proceskosten;
[verzoeker01] verzoekt tevens om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.7.
[verweerster01] is het niet eens met het verzoek en stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig geëindigd per 31 mei 2023. [verzoeker01] heeft recht op een transitievergoeding en aanzegvergoeding, maar deze zijn al aan [verzoeker01] uitgekeerd door middel van verrekening met het teveel aan [verzoeker01] betaalde loon na aftrek van boetes.
Het tegenverzoek van [verweerster01]
3.8.
verzoekt voorwaardelijk, voor het geval geoordeeld wordt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker01] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Volgens [verweerster01] is de arbeidsrelatie dermate ernstig en duurzaam verstoord dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.9.
[verzoeker01] stelt zich op het standpunt dat het voorwaardelijk tegenverzoek moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.

4.De beoordeling

Vennootschap onder firma is de procespartij
4.1.
[verweerster01] was eerst een eenmanszaak en is per 1 januari 2023 voortgezet als een vennootschap onder firma. Omdat de vennootschap onder firma de laatste werkgever van [verzoeker01] is geweest en door [verweerster01] niet is betwist dat de vennootschap, en daarmee hijzelf, aansprakelijk is voor eventuele loonvorderingen van [verzoeker01] , neemt de kantonrechter aan dat sprake is van overgang van de onderneming, als gevolg waarvan eventuele veroordelingen tegen de vennootschap en haar vennoten moeten worden uitgesproken en niet tegen de – inmiddels niet meer bestaande – eenmanszaak. In deze uitspraak zal daarom hierna met ‘ [verweerster01] ’ aangeduid worden de vennootschap onder firma en haar vennoten. De verzoeken van [verzoeker01] ten aanzien van [verweerder01] , handelend onder de naam [verweerster01] Logistics, zullen tegen deze achtergrond worden afgewezen.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
4.2.
De verzochte voorlopige voorziening, gericht op de duur van deze procedure, wordt afgewezen omdat er met deze uitspraak een einde aan de procedure komt. [verzoeker01] heeft hierbij dus geen belang meer.
Voorwaardelijk tegenverzoek
4.3.
Omdat de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2023 is geëindigd, hoeft op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerster01] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden ook niet beslist te worden.
Bepaalde of onbepaalde tijd?
4.4.
Voor de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker01] is het van belang vast te stellen of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd.
4.5.
[verzoeker01] stelt zich op het standpunt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen, omdat er geen einddatum is overeengekomen. [verzoeker01] stelt dat hij bij [verweerster01] in dienst is getreden zonder ooit over (de inhoud van) een arbeidsovereenkomst te hebben gesproken, anders dan over het salaris. Hij dacht, na terugkeer uit Spanje, dat hij nog bij [bedrijf01] in dienst was, vond het gek dat hij een andere vrachtwagen toegewezen kreeg, en heeft na navraag hierover bij [bedrijf01] maar geaccepteerd dat hij nu bij [verweerster01] in dienst was.
4.6.
[verweerster01] betwist dit. Zij stelt dat [verzoeker01] tijdens zijn verblijf in Spanje door [bedrijf01] al telefonisch op de hoogte is gebracht van het feit dat [bedrijf01] hem vanwege zijn lange afwezigheid moest vervangen en dat [bedrijf01] daarbij heeft voorgesteld dat [verzoeker01] bij [verweerster01] ging werken tegen dezelfde voorwaarden. Hiermee heeft [verzoeker01] ingestemd. Voorts heeft [verweerster01] aan [verzoeker01] op 30 oktober 2022 op een parkeerplaats de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overhandigd. Bij deze ontmoeting waren aanwezig [verweerder01], [naam03] (hierna: [naam03] ) en [naam04] (hierna: [naam04] ). [naam03] spreekt Spaans en heeft de inhoud van de overeenkomst met [verzoeker01] besproken. De inhoud van de arbeidsovereenkomst is precies hetzelfde als die van [bedrijf01] , wat betreft salaris, de duur van 7 maanden etc. Dat [verzoeker01] de overeenkomst, anders dan toegezegd, nadien niet heeft getekend, doet aan de overeenstemming tussen partijen niet af, volgens [verweerster01] . [verweerster01] wijst er daarnaast op dat op de salarisstroken die [verzoeker01] maandelijks van [verweerster01] ontving, ook staat dat het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft. Op verzoek van [verzoeker01] heeft [verweerster01] nota bene de salarisstroken laten corrigeren voor wat betreft de aanvangsdatum van de overeenkomst, te weten 24 oktober in plaats van 1 november. Achtergrond hiervan is dat partijen aanvankelijk hadden afgesproken dat [verzoeker01] de laatste week van oktober zwart zou werken. Ter ondersteuning van het voorgaande heeft [verweerster01] verklaringen overgelegd van genoemde [naam03] en [naam04] en als bewijs aangeboden hen te laten horen.
4.7.
De bewijslast, dat partijen bij gebreke van iets anders een overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen, rust op [verzoeker01] . Ofschoon het lastig is (voldoende) gemotiveerd te stellen dat er geen overeenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen, oordeelt de kantonrechter dat [verzoeker01] hiertoe onvoldoende heeft gesteld, mede gezien de uitvoerig gemotiveerde en onderbouwde betwisting van [verweerster01] . Daarbij geldt dat het feit dat [naam03] een vriend van [verweerder01] is en [naam04] een oud werknemer van [verweerster01] , hun onderbouwende verklaringen niet zonder meer onbetrouwbaar of waardeloos maakt. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.8.
Dat [verzoeker01] , werkzaam bij [bedrijf01] , na zijn terugkeer uit Spanje zonder enige communicatie tevoren hierover voor [verweerster01] is gaan werken, is niet zonder meer geloofwaardig. [verzoeker01] herinnert zich slechts dat er een salaris van € 796,- netto per week met [verweerster01] is overeengekomen. Dat daarbij niets anders zou zijn besproken, roept vragen op. Verwacht mag worden dat [verzoeker01] kan toelichten, wanneer, waar, met wie en hoe dat is gecommuniceerd. Hij lijkt zich evenwel, ook niet daarnaar gevraagd op zitting, niets te kunnen herinneren in dit verband, alsof alles hem is overkomen. Deze passieve houding contrasteert met zijn actieve verzoek aan de nieuwe werkgever om de salarisstroken aan te passen. [verzoeker01] heeft zijn salarisstroken blijkbaar gecontroleerd. Hij heeft ze laten corrigeren op aanvangsdatum, maar zonder daarbij te vermelden dat naar zijn oordeel ten onrechte staat opgenomen dat het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft. Dit wijst op zijn bekendheid en instemming hiermee. Het is niet geloofwaardig dat [verzoeker01] , indien er in zijn beleving nooit over de inhoud van de arbeidsovereenkomst is gesproken, bij zijn kritische blik op de salarisstrook dit belangrijke element over het hoofd zag. Mocht dit toch zo zijn, dan komt dit voor zijn risico.
4.9.
Dat [verweerster01] in haar WhatsApp-bericht van 10 april 2023 schrijft dat zij eind mei 2023 hoopt te starten met een nieuwe klant, betekent niet zonder meer dat [verweerster01] ervan uitging dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [verweerster01] kan immers ook overwogen hebben om de arbeidsovereenkomst te verlengen. [verzoeker01] kan voorts niet gevolgd worden in zijn stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat [verweerster01] haar informatieverplichtingen uit artikel 7:655 BW heeft geschonden. Voor zover [verweerster01] [verzoeker01] bedoelde informatie niet heeft gegeven, is daar in de wet niet de sanctie aan verbonden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Dat [verweerster01] geen eindafrekening heeft opgesteld, betekent evenmin dat partijen destijds een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen.
4.10.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [verzoeker01] , gezien hetgeen [verweerster01] hierover heeft aangevoerd, onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. Dit betekent dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals door [verweerster01] aangevoerd. Nu [verzoeker01] niet heeft betwist dat in dat geval sprake is van een arbeidsovereenkomst met een einddatum van 31 mei 2023 zal daarvan worden uitgegaan. Het primaire verzoek van [verzoeker01] zal daarom worden afgewezen. [verzoeker01] heeft in principe recht op de subsidiair verzochte transitievergoeding en aanzegvergoeding.
Transitievergoeding en aanzegvergoeding
4.11.
Voor de vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding en aanzegvergoeding moet vastgesteld worden wat het loon van [verzoeker01] is. [verzoeker01] stelt primair dat hij met [verweerster01] een loon van € 796,- netto per week is overeengekomen. Dit is volgens [verzoeker01] mondeling afgesproken bij het aangaan van het dienstverband. Omdat [verweerster01] deze afspraak heeft betwist, is de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van [verzoeker01] had gelegen om nader te onderbouwen hoe en waar deze afspraak is gemaakt. Dat heeft [verzoeker01] niet gedaan, zodat hij niet in zijn primaire standpunt gevolgd kan worden. Subsidiair stelt [verzoeker01] dat wat betreft het loon uitgegaan moet worden van de uren die hij volgens de tachograaf daadwerkelijk heeft gewerkt. [verweerster01] voert echter gemotiveerd aan dat [verzoeker01] bewust met zijn tachograaf heeft gerommeld, zodat niet van zijn tachograafgegevens uitgegaan kan worden. De kantonrechter ziet voldoende aanleiding om [verweerster01] te volgen in dit standpunt, omdat in de door [verzoeker01] overgelegde tachograafgegevens onmiskenbaar onregelmatigheden zitten. Zo zou [verzoeker01] volgens de tachograaf op meerdere dagen (24 oktober 2022, 2 november 2022 en 30 november 2022 ) meer dan 24 uur op een dag hebben gewerkt. [verzoeker01] heeft hiervoor ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven.
4.12.
De kantonrechter zal mede gelet op het voorgaande [verweerster01] volgen in haar standpunt dat uitgegaan moet worden van een loon van € 13,94 bruto per uur en dat [verzoeker01] gemiddeld 180 uur per maand heeft gewerkt, hetgeen neerkomt op een maandsalaris van € 2.709,94 bruto per maand. Bij deze beslissing weegt mee dat [verweerster01] maandelijks salarisspecificaties aan [verzoeker01] heeft verstrekt waarop de door hem gewerkte uren stonden en hij hiertegen nooit bezwaar heeft gemaakt. Ook heeft [verzoeker01] niet gesteld dat het gemiddelde van 180 uur niet klopt. De kantonrechter ziet daarom onvoldoende redenen om te twijfelen aan de volgens [verweerster01] door [verzoeker01] gewerkte uren. Op basis van dit loon heeft [verzoeker01] recht heeft op een transitievergoeding van € 570,65 bruto en een aanzegvergoeding van € 1.003,68 bruto (€ 13,94 x 8 uren x 9 dagen), te vermeerderen met wettelijke rente over deze bedragen vanaf het moment van opeisbaar worden tot het moment van algehele betaling.
Achterstallig loon
4.13.
[verzoeker01] verzoekt tevens achterstallig loon over de periode van 24 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023. [verzoeker01] stelt dat [verweerster01] ten onrechte bedragen heeft ingehouden op zijn loon voor schadevergoedingen en verkeersboetes en dat hij ten onrechte geen salaris over de maand mei 2023 heeft ontvangen. Volgens [verweerster01] heeft [verzoeker01] gelet op zijn productie 5 een bedrag van € 2.431,87 netto te veel ontvangen. Als er al sprake zou zijn van onterechte inhoudingen, dan is [verweerster01] van mening dat [verzoeker01] per saldo al te veel loon heeft ontvangen.
4.14.
De kantonrechter overweegt over de inhoudingen op het salaris als volgt. [verzoeker01] gaat in zijn berekeningen uit van een salaris van € 796,- netto per week en stelt in feite dat er ten onrechte inhoudingen hebben plaatsgevonden omdat hij niet wekelijks een bedrag van € 796,- netto op zijn bankrekening gestort heeft gekregen. Zoals hiervoor overwogen, is echter niet vast komen te staan dat partijen een weeksalaris van € 796,- netto zijn overeengekomen. Daarnaast blijkt niet uit de salarisspecificaties dat [verweerster01] bedragen heeft ingehouden op het loon van [verzoeker01] en heeft [verzoeker01] dit ook niet anderszins onderbouwd. De kantonrechter ziet dan ook geen grond om [verweerster01] te veroordelen om vermeende inhoudingen te betalen.
4.15.
Wat betreft het salaris over de maand mei 2023 is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster01] dit aan [verzoeker01] moet betalen, omdat [verweerster01] [verzoeker01] op 10 april 2023 heeft gezegd dat hij vakantiedagen moest opnemen vanaf 29 april 2023. [verweerster01] heeft voorts het standpunt ingenomen dat zij [verzoeker01] al teveel loon heeft betaald en baseert zich hierbij kennelijk op productie 5 van [verzoeker01] . Die productie is volgens [verzoeker01] echter opgesteld om aan te tonen dat de salarisspecificaties niet kloppen, niet ter onderbouwing van de door hem gewerkte uren. Nu [verweerster01] stelt dat zij het loon van [verzoeker01] heeft uitbetaald op basis van de volgens haar door [verzoeker01] daadwerkelijk gewerkte uren en niet nader onderbouwt waarom [verzoeker01] een bedrag van € 2.431,87 netto te veel aan loon heeft ontvangen, volgt de kantonrechter haar daarin niet. [verweerster01] zal [verzoeker01] dus nog het loon over de maand mei 2023 moeten betalen, te weten voornoemd bedrag van € 2.709,94 bruto.
4.16.
[verweerster01] voert aan dat met dit bedrag een bedrag van € 266,- verrekend moet worden, omdat [verzoeker01] drie verkeersboetes van € 40,-, € 107,- en € 119,- heeft gereden. [verzoeker01] heeft deze verkeersovertredingen niet betwist en hij heeft onvoldoende weersproken dat hij bewust roekeloos heeft gehandeld door de verkeersovertredingen te begaan, zodat hij de boetes aan [verweerster01] moet vergoeden (artikel 7:658 lid 2 BW). Daarom zal een bedrag van € 266,- in mindering worden gebracht op het loon dat [verweerster01] nog aan [verzoeker01] moet betalen.
4.17.
Gelet op het voorgaande zal [verweerster01] veroordeeld worden om een bedrag van € 2.443,94 bruto (= € 2.709,94 - € 266,-) aan [verzoeker01] te betalen, zijnde het loon over de maand mei 2023 verminderd met het bedrag aan verkeersboetes, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. De kantonrechter ziet geen reden om deze wettelijke verhoging te matigen. De kantonrechter ziet evenmin reden om dit bedrag nog te vermeerderen met de vakantiedagen, omdat [verzoeker01] die in mei moest opnemen. De vakantietoeslag is [verweerster01] wel aan [verzoeker01] verschuldigd over dit bedrag.
Verstrekken urenregistratie
4.18.
[verzoeker01] verzoekt om [verweerster01] te veroordelen aan hem zijn urenregistratie te verstrekken. [verweerster01] heeft dat in deze procedure gedaan, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Eindafrekening
4.19.
[verzoeker01] verzoekt voorts om [verweerster01] te veroordelen om een volledige financiële eindafrekening te verzorgen. [verweerster01] heeft als productie 7 van het verweerschrift een eindafrekening overgelegd waarin de transitievergoeding, aanzegvergoeding en uitbetaling van het vakantiegeld en de vakantiedagen zijn opgenomen. Deze eindafrekening is echter gelet op wat hiervoor is overwogen niet correct. [verweerster01] wordt daarom veroordeeld om een nieuwe eindafrekening aan [verzoeker01] te verstrekken.
Conclusie
4.20.
[verweerster01] is aan [verzoeker01] een transitievergoeding van € 570,65 bruto en een aanzegvergoeding van € 1.003,68 bruto verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook zal [verweerster01] nog een bedrag van € 2.443,94 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en wettelijke rente, moeten betalen aan [verzoeker01] . Het is aan [verweerster01] om een nieuwe financiële eindafrekening te maken en te berekenen op welk bedrag [verzoeker01] nog recht heeft.
Proceskosten
4.21.
[verweerster01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 879,-. Gelet op de aard van het geschil ziet de kantonrechter voldoende redenen om de proceskosten tussen [verweerder01] en [verzoeker01] te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster01] en haar vennoten hoofdelijk, in die zin dat als de één heeft betaald de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, om aan [verzoeker01] te betalen:
  • € 570,65 bruto aan transitievergoeding met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
  • € 1.003,68 bruto aan aanzegvergoeding met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
  • € 2.443,94 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de vakantietoeslag, de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, tevens te voorzien van deugdelijke bruto-/netto specificaties;
5.2.
veroordeelt [verweerster01] en haar vennoten hoofdelijk om aan volledige financiële eindafrekening te verzorgen, waarin onder meer de opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen/-uren alsook het opgebouwde vakantiegeld zijn meegenomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerster01] en haar vennoten eveneens hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag worden vastgesteld op € 879,-;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al de andere verzoeken, alsmede de voorlopige voorziening, ten aanzien van [verweerster01] en haar vennoten af;
5.6.
wijst de verzoeken ten aanzien van [verweerder01] , handelend onder de naam [verweerster01] Logistics, af;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen [verweerder01] , handelend onder de naam [verweerster01] Logistics, en [verzoeker01] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688