ECLI:NL:RBROT:2023:10283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/133955-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 87 kilo cocaïne en 241 kilo heroïne in zijn woning. De verdachte werd op 29 mei 2023 aangehouden na een doorzoeking van zijn woning, waarbij de drugs werden aangetroffen. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging tot heropening van het onderzoek afgewezen, omdat de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) voldoende concreet en specifiek was om de doorzoeking te rechtvaardigen. De verdachte verklaarde dat hij onder druk was gezet om de drugs in zijn woning te bewaren, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig en concludeerde dat hij de drugs opzettelijk aanwezig had.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen in het Verenigd Koninkrijk voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de schadelijke impact van harddrugs op de samenleving en de veiligheid van de kinderen van de verdachte, die in dezelfde woning woonden. Daarnaast werd besloten dat een in beslag genomen geldbedrag van €370,- aan de verdachte zou worden teruggegeven, omdat niet was aangetoond dat dit bedrag verband hield met een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/133955-23
Datum uitspraak: 2 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd te [detentieadres01] ,
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de zaak te heropenen om het dossier met betrekking tot de melding van het Team Criminele Inlichtingen (TCI-melding) te laten aanvullen met een proces-verbaal waarin wordt uitgelegd hoe de TCI bij het adres van verdachte is uitgekomen dan wel daarover de leider TCI als getuige te horen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de informatie op grond waarvan bij verdachte is binnengetreden onvoldoende is.
4.1.2.
Beoordeling
TCI-melding
Op 30 mei 2023 heeft TCI een proces-verbaal opgemaakt. Daarin staat vermeld dat een informant recent informatie heeft verstrekt met de navolgende inhoud:

De groep waartoe Appie behoort, heeft op dit momentje de beschikking over een grote partij heroïne. Deze partij ligt opgeslagen in een stashpand.”
Een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kan niet worden gegeven.
In het TCI proces-verbaal staat verder vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat met het stashpand wordt bedoeld:
[adres01] te [plaats01] . Dat betreft de woning van de verdachte. Uit welk onderzoek dit is gebleken, staat niet nader gespecificeerd in het proces-verbaal.
Naar aanleiding van de TCI-informatie, die op 29 mei 2023 reeds mondeling aan de politie is verstrekt, heeft de politie op 29 mei 2023 op grond van artikel 2 juncto artikel 10 van de Opiumwet de woning van de verdachte doorzocht. In de woning van de verdachte werd 87.122 gram cocaïne en 241.205 gram heroïne aangetroffen. Op grond van de resultaten van deze doorzoeking is de verdachte aangehouden.
Verzoek tot heropening van het onderzoek
De rechtbank heeft ter zitting van 19 oktober 2023 de onderzoekswensen van de verdediging, zijnde een verzoek om aanhouding ten behoeve van het aanvullen van het dossier met een proces-verbaal waarin wordt uitgelegd hoe de TCI bij het adres van verdachte is uitgekomen, dan wel daarover de leider TCI als getuige te horen afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding hierop terug te komen.
Aan het verzoek om heropening heeft de raadsman dezelfde onderzoekswensen ten grondslag gelegd en de rechtbank zal dit verzoek hieronder beoordelen.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat (anonieme) informatie vervat in een TCI-melding de basis kan vormen voor de verdenking als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet en daarmee voor het toepassen van dwangmiddelen, zoals een doorzoeking. Daarvoor dient deze informatie echter wel voldoende concreet en specifiek te zijn. In de onderhavige casus is de rechtbank van oordeel dat de door het TCI doorgespeelde informatie concreet en specifiek is. Dat niet blijkt hoe het TCI heeft vastgesteld dat met het in de tip genoemde stashpand het adres van verdachte werd bedoeld, maakt dit niet anders. Dergelijk veredelingsonderzoek wordt in de regel vanuit het oogpunt van afscherming van informanten niet kenbaar gemaakt en is, naar volgt uit wet- en regelgeving omtrent de werkwijze van de TCI, doorgaans het resultaat van raadpleging van algemene politie informatiesystemen en/of vertrouwelijke informatie en/of een combinatie van beide. Er is geen reden om aan te nemen dat dit hier anders zou liggen.
Gelet op het bovenstaande, ziet de rechtbank geen reden tot heropening van het onderzoek voor nader onderzoek naar de TCI-informatie, zoals door de verdediging is verzocht.
Beoordeling van het feit
Vast staat dat op 29 mei 2023 in de woning van de verdachte 87.122 gram cocaïne en 241.205 gram heroïne is aangetroffen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat er door een man bij hem werd aangebeld toen hij alleen thuis was. De man gaf hem vervolgens een telefoon. Via de telefoon werd de verdachte bij zijn naam aangesproken door een andere man die hem vertelde dat zij elkaar kenden. Deze man vroeg vervolgens aan de verdachte of hij hem kon helpen door de tassen in zijn huis te bewaren en dat dit voor verdachte de moeite waard zou zijn. Deze tassen zouden vervolgens een paar uur later weer worden opgehaald. De verdachte heeft geholpen om de tassen in zijn woning te brengen en heeft de blokken harddrugs vervolgens proberen te verstoppen voor zijn vrouw en kinderen. Verdachte heeft de blokken gezien, herkende de vorm en wist dat het “niet goed was”. Over de identiteit van de voornoemde mannen wil de verdachte geen verklaring afleggen.
De verdachte heeft tegen de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de drugs onder druk in zijn woning heeft bewaard. De verdachte verklaarde dat hij schrok van het feit dat de mannen zijn naam en adres wisten en dat hij uit paniek heeft gehandeld. Uit de verklaring van de verdachte blijkt echter niet dat hij daadwerkelijk onder druk zou is gezet of bedreigd. Sterker nog, verdachte heeft verklaard dat hem was gezegd dat het voor hem de moeite waard zou zijn en dus zou lonen. Daarnaast is de verklaring van de verdachte ook niet verifieerbaar. De verdachte heeft geen nadere informatie over de beschreven mannen willen verschaffen. De rechtbank acht het bovendien ongeloofwaardig dat iemand zomaar aan een buitenstaander - die geen verdere betrokkenheid zou hebben bij de drugs -, zoals verdachte stelt te zijn, een grote partij drugs in bewaring geeft en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die kostbare partij drugs loopt.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van medeplegen, omdat een ander de verdovende middelen bij de woning van de verdachte heeft gebracht. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet hoe de tassen bij verdachte terecht zijn gekomen zodat verdachte in beginsel als enige hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. De enige informatie die daarover in het dossier zit is afkomstig van verdachte zelf. Als de rechtbank die verklaring van verdachte zou volgen, betekent dit dat de tassen met drugs weliswaar bij de verdachte zijn afgeleverd, maar dat vanwege het ontbreken van verder informatie niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander aan het tenlastegelegde feit. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 87.122 gram cocaïne en 241.205 gram heroïne heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 mei 2023 te [plaats01] opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 87.122 gram cocaïne en
- 241.205 gram heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid cocaïne en heroïne in zijn woning. Dit is een ernstig feit. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen (bij langdurig gebruik) schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gebruik van deze middelen is daarnaast ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding van harddrugs gepaard gaande criminaliteit. Bovendien woont verdachte samen met zijn drie minderjarige kinderen die zo bij de drugs konden komen. Verdachte heeft hiermee ook hun veiligheid en gezondheid op het spel gezet en dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 oktober 2023 en een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 28 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in het Verenigd Koninkrijk eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, gelet op het feit dat het een periode van één dag betreft alsook gelet op de
omstandigheid dat het huis van de verdachte door zijn keuzes is gesloten, ten gevolge waarvan zijn vrouw en kinderen geen woning meer hebben.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag met een waarde van € 370,- terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat dit geldbedrag in relatie staat tot een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: een contant geldbedrag ter waarde van 370,- euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter,
en mrs. R.J.H. van der Linden en S.H. van Nieuwkerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te [plaats01] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 87.122 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 241.205 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.