ECLI:NL:RBROT:2023:10280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
10/091588-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij met 880 planten in een bijgebouw op zijn perceel. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de hennepkwekerij heeft opgezet en dat hij ook elektriciteit heeft gestolen om de kwekerij van stroom te voorzien. De officier van justitie had een hogere taakstraf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en dat de feiten die hem ten laste zijn gelegd bewezen zijn verklaard. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/091588-21
Datum uitspraak: 2 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M.F. de Rooij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangetroffen situatie op het adres van de verdachte en de bekennende verklaring van de verdachte. De pleegperiode is gebaseerd op de ontnemingsrapportage, waarin op basis van het aantal aangetroffen plantenresten, de kalk- en stofafzetting, de licht vervuilde koolstoffilters en de hennepresten op de knipschaartjes is vastgesteld dat sprake is geweest van twee eerdere oogsten. De officier van justitie komt teruggerekend vanaf het moment van aantreffen van de hennepkwekerij qua pleegperiode uit op 22 september 2020.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen, maar uitsluitend voor wat betreft de periode van 29 september 2020 tot en met 30 maart 2021. De verdachte heeft bekend dat hij een hennepkwekerij in zijn woning heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij eind september 2020 heeft opgebouwd met hulp van [naam01] en dat de hennepkwekerij is gaan draaien vanaf half oktober 2020. Hij heeft verklaard dat er slechts één eerdere (deels mislukte) oogst is geweest op de bovenverdieping. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er meer oogsten zijn geweest. De door de politie en de fraudespecialist van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) genoemde aanwijzingen zijn daarvoor onvoldoende, mede gelet op de verklaring van de verdachte.
4.1.3.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat de hennepkwekerij, die op 30 maart 2021 door de politie in het bijgebouw op zijn perceel [adres01] is aangetroffen, van hem was. Het betroffen drie kweekruimtes met in totaal 880 planten. Hij heeft deze hennepkwekerij, met hulp van ene [naam01] , opgebouwd. De kwekerij heeft de verdachte samen met [naam01] verzorgd. De rechtbank ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat verdachte de hennepkwekerij met deze persoon heeft aangelegd en draaiende gehouden. Dat er nog een ander bij de hennepkwekerij betrokken zou zijn geweest, zoals verdachte eerst ter zitting heeft verklaard acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft dit verder ook niet nader kunnen onderbouwen.
Verdachte heeft verklaard dat de kwekerij ongeveer vanaf half oktober 2020 heeft gedraaid. Met enige marge kan een voltooide oogst en de aangetroffen kweek daarbij passen. De rechtbank zal voor het begin van de periode aanknopen bij de verklaring van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat de kweekruimte op de benedenverdieping pas net gereed was en er op het moment van het aantreffen van de hennepkwekerij door de politie voor de eerste keer planten in stonden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het sporenbeeld in de kweekruimte beneden significant afwijkt van het beeld in de kweekruimtes boven. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ook daar een eerdere kweek heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een ander in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 30 maart 2021 880 hennepplanten heeft geteeld.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte zelf enige wegnemingshandelingen heeft verricht.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat er sprake was van diefstal van stroom. Hij heeft hiertoe verklaard dat hij in eerste instantie de stroom niet wilde stelen, maar dat [naam01] hem heeft gezegd dat de stroomaanvoer niet op een legale manier kon, omdat een opvallend hoog elektriciteitsverbruik zou leiden tot ontdekking van de kwekerij. De verdachte is toen akkoord gegaan met het illegaal aftappen van de stroom. De verdachte was dus bekend met de illegale aanpassingen in de elektriciteitsvoorziening. Het is niet relevant of de verdachte de verbrekings- of omleidingshandelingen aan de elektriciteitsvoorziening heeft verricht, hij heeft gedurende de teeltperiode in de hennepkwekerij elektriciteit verbruikt bij het telen van de hennep die niet werd geregistreerd. De omstandigheid dat [naam01] de daadwerkelijke fysieke handelingen heeft verricht die de illegale afname van elektriciteit mogelijk maakten, maakt dat niet anders. Immers, vanaf dat moment kon er pas door die (verbrekings)handelingen daadwerkelijk illegaal elektriciteit worden verbruikt. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
Hij, in de periode van 15 oktober tot en met 30 maart 2021 te [plaats01] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan de [adres01] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 880 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoel in de bij Opiumwet behorende Lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2
Hij, in de periode van 15 oktober tot en met 30 maart 2021 te [plaats01] in een pand gelegen aan [adres01] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom (te weten 83.810 kWh), geheel toebehorende aan [bedrijf01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij in het bijgebouw op zijn perceel. Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De illegale hennepteelt is niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Het gevolg daarvan is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit mee samenhangen. De verdachte heeft zijn eigen financiële gewin boven de belangen gesteld die door strafbaarstelling van hennepteelt worden gediend.
Om de hennepkwekerij mogelijk te maken heeft verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan diefstal van stroom door de stroomvoorziening op illegale wijze af te tappen. Hiermee heeft hij niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander, maar heeft hij ook meegewerkt aan een gevaarlijke situatie voor de omgeving, zo blijkt uit bevindingen van [bedrijf01] .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), meer in het bijzonder die voor hennepkwekerijen. Daarin staat dat bij een kwekerij van 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden als oriëntatiepunt voor straftoemeting geldt. Daarin is de diefstal van elektriciteit niet inbegrepen.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemd uitgangspunt in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat sprake is geweest van drie kweekruimtes met elk één oogst en dat de verdachte ook elektriciteit heeft gestolen.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte gelijk verantwoordelijkheid heeft genomen voor de aangetroffen hennepkwekerij. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het forse tijdsverloop tussen de gepleegde feiten en de uiteindelijke berechting. Immers, bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op
30 maart 2021 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Tussen 30 maart 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 31 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 7 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de aard en de duur van de op te leggen straf.
De rechtbank houdt geen rekening met de door de verdediging gevoerde verweren die zien op de waardevermindering van de bitcoins als gevolg van het zeer late vervreemden van die bitcoins waardoor de verdachte zwaar is benadeeld. Op de betreffende bitcoins is conservatoir beslag gelegd waarover de rechtbank zich in de strafzaak niet kan uitlaten. Deze kwestie dient in de executiefase te worden afgewikkeld. De rechtbank zal daar in dit stadium geen rekening mee houden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
146 (honderdzesenveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
73 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter,
en mrs. R.J.H. van der Linden en S.H. van Nieuwkerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
Hij, in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 30 maart 2021 te [plaats01] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres01] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 880 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoel in de bij Opiumwet behorende Lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2
Hij, in of omstreeks de periode van 25 augustus 2020 tot en met 30 maart 2021 te [plaats01] in een woning/pand gelegen aan [adres01] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom (te weten 83.810 kWh), in elk geval goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.