ECLI:NL:RBROT:2023:10246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
71/041139-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing in strafzaak met betrekking tot niet-ontvankelijkheidsverweer en voorlopige hechtenis

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een tussenbeslissing genomen in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1976 en preventief gedetineerd. Deze beslissing volgde op een pro forma-/regiezitting van 4 oktober 2023, waar de verdediging een niet-ontvankelijkheidsverweer heeft gevoerd tegen het openbaar ministerie. De verdediging stelde dat er sprake was van een ernstige schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde echter dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast werden verzoeken van de verdediging om onderzoekswensen afgewezen, waaronder het horen van getuigen en inzage in in beslag genomen telefoons. De rechtbank benadrukte dat de verdediging het recht heeft om het bronmateriaal te onderzoeken, maar dat de huidige verzoeken niet toereikend waren om de onderzoekswensen te honoreren.

Wat betreft de voorlopige hechtenis heeft de verdediging verzocht om opheffing of schorsing, maar de rechtbank oordeelde dat er nog steeds ernstige bezwaren aanwezig zijn en dat er vluchtgevaar bestaat. De rechtbank heeft de behandeling van de strafzaak voor maximaal drie maanden aangehouden, in afwachting van een beslissing van Servië over een aanvullend verzoek. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om een voortvarende behandeling van deze zaak. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en zal worden gecommuniceerd aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/041139-22
datum beslissing: 10 oktober 2023
Tussenbeslissingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] te [woonplaats01] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.01] .
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Inleiding

Deze tussenbeslissing wordt gegeven naar aanleiding van de pro forma-/regiezitting van 4 oktober 2023 met betrekking tot de door de verdediging gestelde niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, de ingediende onderzoekswensen en verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de pro forma-/regiezitting de volgende stukken per mail ontvangen:
een e-mail van 2 oktober 2023 met daarin als bijlage een schriftelijk stuk d.d. 29 september 2023 van de raadsman met onderzoekswensen (
bijlage I)en;
een schriftelijke reactie van 4 oktober 2023 van de officieren van justitie ten aanzien van de schriftelijk ingediende onderzoekswensen van de raadsman (
bijlage II).
Tijdens de pro forma-/regiezitting zijn de standpunten ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid en de onderzoekswensen besproken en hebben de raadsman en de officieren van justitie hun standpunten nader toegelicht. Verder zijn verzoeken gedaan met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De overwegingen die hierna volgen en alle beslissingen die daaruit voortvloeien zijn
voorlopig van aard, gelet op de functie die zij hebben binnen deze strafzaak en het moment waarop ze genomen zijn.

2.Niet-ontvankelijkheidsverweer openbaar ministerie

De verdediging heeft een preliminair verweer gevoerd, dat er toe strekt het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte, gelet op een – in onderling verband bezien – zeer ernstige schending van art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Ook heeft de verdediging gesteld dat de verdachte niet worden vervolgd voor feit 4 op de dagvaarding gelet op de beslissing van Servië.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd is – mede gelet op de inhoud van de reactie van de officier van justitie – niet zodanig dat nu (al) aannemelijk is geworden dat het openbaar ministerie opzettelijk of met grove veronachtzaming van zijn taak heeft gehandeld in de strafzaak tegen de verdachte en evenmin is aannemelijk dat aldus op grove wijze de rechten van de verdachte zijn geschonden.
Aanvullend verzoek Servië m.b.t. vervolging
Ter zake het aanvullend verzoek aan Servië is het volgende van belang. Door of vanwege de officier van justitie zijn in mei 2023 de stukken naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid (naar het AIRS) verzonden. Daaruit blijkt dat in mei 2023 het openbaar ministerie al nadere duidelijkheid wenste op dit punt. Het aanvullend verzoek aan Servië komt hierna nader aan orde omdat het, kort gezegd, onder andere gaat om feit 4 van de dagvaarding.
Dossiervorming en aanvulling stukken
Kern van een eerlijk strafproces is onder andere dat het strafdossier tijdig voor de inhoudelijke behandeling volledig en evenwichtig is, en als zodanig toegankelijk is voor de rechtbank, de verdediging en officier van justitie. Mede gelet op het stadium waarin deze strafzaak zich bevindt (pro forma zitting/regie-zitting) is geen sprake van een schending of andere onjuiste gang van zaken op dit punt. De eerdere opmerkingen van de officier van justitie zoals gerelateerd in het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2023 zijn op 4 oktober 2023 verduidelijkt en in hun context geplaatst door de officier van justitie en als zodanig bekend bij rechtbank en verdediging. Van een schending van de rechten van de verdediging is de rechtbank niet gebleken.
Gang van zaken m.b.t. opstellen reclasseringsrapportage
Het openbaar ministerie heeft geen gezag over de reclassering. Niet is gebleken dat door of vanwege de officier van justitie geen gevolg zou zijn gegeven aan hetgeen het openbaar ministerie was opgedragen, te weten het doen opstellen van een nader reclasseringsrapport. Dat uiteindelijk geen (aanvullend) reclasseringsrapport tot stand is gekomen is niet te wijten aan enig optreden van het openbaar ministerie. Het kantoor van de raadsman is vanwege de officier van justitie op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.
Vordering wijziging tenlastelegging
Hiervoor is kort gesproken over het nadere verzoek aan Servië, dat in essentie neerkomt op het (eveneens) kunnen vervolgen van de verdachte voor feit 4, naar de rechtbank begrijpt in de vorm zoals verwoord in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Dat maakt dat de rechtbank de behandeling van deze vordering tot wijziging zal aanhouden totdat door Servië is beslist op het recent verzonden aanvullend verzoek. Dat zal in beginsel ook hebben te gelden voor andere eventuele vorderingen/verzoeken in het kader van de voorlopige hechtenis die hiermee verband (kunnen) houden.

3.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft primair verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen wegens het gebrek aan ernstige bezwaren en het ontbreken van vluchtgevaar als grond voor voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft hij verzocht over te gaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank laat bij deze beoordeling van de voorlopige hechtenis het recente aanvullend proces-verbaal van 22 september 2023 buiten beschouwing. Dit proces-verbaal kan, zodra de beslissing uit Servië bekend is, bij de/een volgende zitting desgewenst alsnog worden betrokken bij de verdere beoordeling van alle aspecten van de strafzaak, met inbegrip van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Ernstige bezwaren zijn onverkort aanwezig en zijn ook thans nog dragend. Art. 67a lid 3 Sv is niet aan de orde, ook niet indien de tijd wordt meegerekend die de verdachte heeft doorgebracht in uitleveringsdetentie. De rechtbank verwijst voor wat betreft de ernstige bezwaren naar hetgeen eerder op dit punt is overwogen.
Op dit moment is vluchtgevaar nog sterk aanwezig. De mogelijkheid dat aanvullende toestemming van Servië wordt verkregen voor de vervolging van – kort gezegd – feit 4, kan – in geval van een veroordeling – een substantieel verschil maken bij de (hoogte van de) straf. Hoewel de uitkomst van het verzoek aan Servië nog onzeker is, draagt dit aspect eraan bij dat het vluchtgevaar ook thans nog zodanig groot is dat de thans aangedragen schorsingsvoorwaarden daaraan in onvoldoende mate tegemoet komen. Ook de omstandigheid dat bij een eventuele terugkeer naar Montenegro de verdachte niet zal worden uitgeleverd, heeft daarbij in het nadeel van verdachte meegewogen.
Het bovenstaande leidt ertoe dat dat het
verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen.
De behandeling van de strafzaak zal voor ten hoogste drie maanden worden aangehouden. Naar verwachting zal de beslissing van Servië dan bekend zijn. De officier van justitie wordt verzocht bij AIRS aan te dringen op een voortvarende behandeling.

4.Onderzoekswensen

4.1
Verzoeken van verdediging
De verdediging heeft voorafgaand aan de terechtzitting van 4 oktober 2023 onderzoekswensen ingediend. De officieren van justitie hebben voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie gegeven ter zake van de vooraf schriftelijk ingediende onderzoekswensen.
De verdediging heeft verzocht om het horen van diverse getuigen:
1. Gebruikers van SKY-ID‘s (tegenaccounts):
  • ZD 1: accounts [accountnaam01] ; ‘ [accountnaam02] ’ en ‘ [accountnaam03] ’;
  • ZD 2: [accountnaam04] , [accountnaam05] en [accountnaam06] ’
  • ZD 4: Chatgroep [chatgroep01] (deelnemers: [deelnemer01] , [deelnemer02] , [deelnemer03] )
  • ZD 4: Chatgroep [chatgroep02] (deelnemers: [deelnemer01] , [deelnemer04] en [deelnemer02] )
2. Personen t.a.v. medeplegen handel cocaïne/verdenking criminele organisatie:
- [medeverdachte01] , geboren op [geboortedatum02] 2000 te [geboorteplaats02] ;
- [medeverdachte02] , geboren op [geboortedatum03] 1994 te [geboorteplaats03] (gedetineerd in Marokko);
- [medeverdachte03] (hierboven ook verzocht in het kader van het SKY-account [accountnaam01] );
- [medeverdachte04] , (hierboven ook verzicht in het kader van het SKY-account [accountnaam02]
).
3. Manager hotel Albanië ( [naam hotel01] )
4. [medeverdachte05] (echtgenote van de verdachte)
5. Deskundige aangaande de betrouwbaarheid van de SKY-berichten
Overige onderzoekswensen bestaan uit de inzage door de verdediging in de in Montenegro in beslag genomen telefoons.
4.2
Beoordeling door de rechtbank
Een van de kenmerken van een eerlijk proces is de (grond)regel dat “the core of evidence adversial” moet zijn, dus dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben gehad dit bewijsmateriaal te onderzoeken. De toepassing en uitwerking is, naar aanleiding van onder andere het EHRM-arrest in de zaak Keskin, nader vorm gegeven door de Hoge Raad. Dit toetsingskader geldt ook in deze zaak. De door de verdediging gevraagde getuigen, de gebruikers die (te dele) de – in de ogen van het openbaar ministerie – zijn geïdentificeerd als gebruikers van een aantal PGP-accounts, hebben (in elk geval tot heden) niet belastend verklaard over de verdachte.
De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht, en niet de verdachte maar zijn raadsman geeft aan dat zijn cliënt niet de gebruiker is geweest van SKY-account [accountnaam07] . In eerdere verhoren, zowel door de politie als door rechters, heeft de verdachte zich integraal beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft daarbij evenmin inhoudelijk willen reageren op vragen die zien op (de inhoud van) de processen-verbaal die direct of indirect betrekking hebben op de – volgens het dossier – identificatie van deze verdachte als die gebruiker.
In de gegeven omstandigheden is hetgeen thans wordt aangevoerd onvoldoende om over te gaan tot het toewijzen van de (beweerdelijke) gebruikers van de door de raadsman opgesomde accounts.
Hetzelfde geldt voor het verzoek de manager van het hotel en/of de echtgenote van de verdachte te horen.
Het is in beginsel niet aan de rechtbank om te bepalen op welke wijze de verdediging haar werk behoort te doen. Wel kan de rechtbank vaststellen of er in redelijkheid een of meer andere manieren zijn aan te wijzen waarop de verdediging in deze zaak de inhoud van het strafdossier zou kunnen toetsen.
De verdediging heeft het recht om het gehele bronmateriaal te onderzoeken en – vanuit verdedigingsperspectief – te beoordelen of de selectie die tot op heden is opgenomen in het dossier aanvulling behoeft. De verdediging kan dan, voorzien van een onderbouwing, de officier van justitie verzoeken bepaalde gedeelten van de communicatie toe te voegen aan het dossier.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de (inhoud van de) telefoons uit Montenegro die de politie kennelijk heeft gebruikt bij het opstellen van het dossier. De verdediging behoort op passende wijze kennis te kunnen nemen van de inhoud ervan, waarna ook ten aanzien van de inhoud van deze telefoons op de hierboven geschetste wijze (gemotiveerd) aanvullingen kunnen worden verzocht.
Indien de verdediging en de officier van justitie het ter zake dergelijke aanvullingen het niet eens worden, zal de rechtbank beslissen.
Of de verdediging gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid, is uiteraard niet aan de rechtbank. Wel zal de rechtbank de verdediging een termijn stellen om aan te geven of dit
nader onderzoek gewenst is. In dat geval dient het openbaar ministerie op de gebruikelijke wijze daar medewerking aan te (laten) verlenen. De verdediging dient uiterlijk vrijdag 3 november 2023 aan de zaaksofficieren te laten weten of en in hoeverre zij bovengenoemd nader onderzoek wenst te verrichten. De rechtbank ontvangt graag een kopie van de (eventuele) nadere correspondentie dienaangaande.
Onderzoek naar de juistheid en de volledigheid van de datacommunicatie
Het is de taak van de rechter om te waken dat het dossier in redelijkheid volledig en evenwichtig kan worden genoemd. Na de behandeling ter zitting dient de rechtbank vervolgens te bepalen of het aanwezige bewijs, na inhoudelijke bespreking ter zitting en requisitoir en pleidooi, afdoende is voor een veroordeling voor een of meer feiten op de tenlastelegging. De door de verdediging benoemde punten zijn daarbij niet relevant. De feitelijke vaststelling dat begrijpelijke tekstbestanden en foto’s zijn vastgelegd maakt al dat er blijkbaar gebruik is gemaakt van apparatuur die op juiste wijze het (aldus) vastgelegde deel van de communicatie inzichtelijk heeft kunnen maken. Het politieonderzoek levert een eerste selectie in het dossier, waarbij de verdediging uiteraard het recht heeft te onderzoeken of die selectie een eerlijk en volledig beeld geeft. Juist vanuit die gedachte heeft de verdediging het recht het bronmateriaal te bestuderen en beoordelen dat ter beschikking is gesteld aan het onderzoeksteam in dit strafrechtelijk onderzoek.
Bij deze stand van zaken is meer en ander onderzoek daarbij in redelijkheid niet van belang bij de beoordeling van de bewijsmiddelen. Dat niet alle gegevens zijn vastgelegd is bekend. Algemeenheden doen niet toe of af aan de eventuele bewijswaarde die – uiteindelijk door de rechter – verbonden kan worden (of niet, uiteraard) aan de inhoud van het strafdossier zoals dat bij de behandeling ter zitting zal worden behandeld.

5.Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt
ongegrond verklaard.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt
afgewezen.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens
afgewezen.
De verzoeken van de verdediging betreffende de onderzoekswensen worden
afgewezen.
De verdediging wordt verzocht uiterlijk op 3 november 2023 aan de officieren van justitie te laten weten of de verdediging (delen) van het bronmateriaal (datacommunicatie, inhoud telefoons uit Montenegro), zoals dat ter beschikking heeft gestaan aan de politie in deze zaak, nader wil onderzoeken.
Het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst
voor onbepaalde tijd, waarbij de
termijn van de schorsing op
maximaal drie maandenwordt gesteld.
Tegen de nadere terechtzitting dient de verdachte te worden
opgeroepen, met verstrekking
van een afschrift van de oproeping aan de raadsman.
Aan de officier van justitie wordt verzocht zorg te dragen voor het vervoer van de verdachte
tegen de nadere terechtzitting.
Deze beslissing is 10 oktober 2023 genomen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en F.P.J. Schoonen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier.
Deze beslissing zal na afronding ervan via e-mail worden verstuurd aan de officieren van justitie en de raadsman, en zal tevens worden gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2023.