ECLI:NL:RBROT:2023:10141

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/5255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De zaak betreft een beroep tegen de WOZ-beschikking van 31 maart en 30 april 2022, waarbij de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 946.000,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-waarde, wat leidde tot een herziening waarbij de waarde werd vastgesteld op € 848.000,-. Eiser ging echter in beroep tegen deze herziening, omdat hij meende dat de berekening van de aanslag onjuist was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2021 niet in geschil is. Eiser voerde aan dat de verlaging van de WOZ-waarde onvoldoende onderbouwd was en dat de aanslag voor de lokale belastingen opnieuw berekend moest worden op basis van de nieuwe WOZ-waarde. De rechtbank heeft de berekening van het aanslagbiljet van 30 april 2022 beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het bedrag van het aanslagbiljet niet met € 100,-, maar met € 136,18 verminderd moest worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de WOZ-waarde per jaar wordt vastgesteld en dat eerdere belastingjaren buiten het geschil vallen. Eiser verzocht om vergoeding van kosten en wettelijke rente, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en
het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling,verweerder.

Procesverloop

Met de besluiten van 31 maart en 30 april 2022 (de WOZ-beschikking) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 946.000,-.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde. Op grond van artikel 30, derde lid, Wet waardering onroerende zaken wordt een bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde mede te zijn gericht tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen gegrond verklaard en de waarde nader vastgesteld op € 848.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de gedingstukken. De rechtbank heeft het onderzoek op 21 september 2023 gesloten.

Overwegingen

1. De onroerende zaak is een woning met een gebruiksoppervlakte van 271 m². Het bouwjaar is 2008. In het bestreden besluit is de WOZ-waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2021 getaxeerd op € 848.000,-. Deze waarde is tot stand gekomen door vergelijking met verkooptransacties van de woningen [adres 2], [adres 3] en [adres 4].
2. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2021 niet in geschil is.
3. Eiser voert aan dat de verlaging van de waarde van de onroerende zaak in bezwaar weinig onderbouwd is en dat de aanslag voor de lokale belastingen dient te worden berekend over de nieuw berekende WOZ-waarde.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat het aanslagbiljet van 30 april 2022 wordt verminderd met een bedrag van € 100,- naar € 1.215,75. De rechtbank acht deze berekening onjuist. De rechtbank komt tot de volgende berekening voor wat betreft het bedrag van het aanslagbiljet van 30 april 2022:
- OZB eigenaar € 848.000,- x 0,10160% = € 861,57
- wegenheffing gebouwd € 848.000,- x 0,00630% = € 53,42
- watersysteemheffing gebouwd € 848.000,- x 0,03120% = € 264,58
Dit is bij elkaar € 1.179,57. Het bedrag van het aanslagbiljet van 30 april 2022 moet dus niet met € 100,- worden verminderd maar met € 136,18. De rechtbank stelt het bedrag van het aanslagbiljet van 30 april 2022 vast op € 1.179,57. De beroepsgrond slaagt.
4. Verder voert eiser aan dat de verlaging van de WOZ-waarde met zich brengt dat de WOZ-waarde voor de elf daarvoor gelegen belastingjaren opnieuw moeten worden berekend. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De WOZ-waarde wordt per jaar vastgesteld en de belastingjaren vóór 2022 vallen buiten de omvang van het geschil tussen partijen. De rechtbank wijst er nog op dat verweerder heeft toegelicht dat er op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken geen aanleiding was om ambtshalve de eerdere belastingjaren aan te passen. Vanaf 2022 moeten de taxaties van woningen gebaseerd zijn op vierkante meters (gebruiksoppervlakte). Dit is een landelijke verplichting waardoor er van kubieke meters naar vierkante meters is overgegaan. Volgens de taxateur is bij eerdere belastingjaren uitgegaan van een inhoud van 940 m³. Naar aanleiding van het beroep is de inhoud opnieuw berekend aan de hand van de bouwtekeningen en hieruit is gebleken dat de inhoud 958 m³ is. Bij de voorgaande belastingjaren is dus niet uitgegaan van een te grote inhoud.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
8. Eiser verzoekt om wettelijke rente over de te veel betaalde lasten. In het bestreden besluit is het uitstel van betaling opgeheven. Eiser heeft in zijn beroepschrift toegelicht dat alles tot eind 2021 is betaald. Uit het dossier blijkt niet dat eiser de aanslag al heeft betaald. De rechtbank wijst het verzoek daarom af. Eiser heeft ook aangegeven dat zijn accountant met de nieuwe WOZ-waarden het eigenwoningforfait moet berekenen, dit kost tijd en geld. Dit is dusdanig ongespecificeerd dat de rechtbank dit niet aanmerkt als een verzoek om schadevergoeding. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten die hij voor de bezwaar- en beroepsprocedure heeft gemaakt. Niet is gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de vaststelling van het totaalbedrag van € 1.215,75;
- bepaalt dat deze uitspaak hiervoor in de plaats komt;
- stelt het totaalbedrag van het aanslagbiljet van 30 april 2022 vast op € 1.179,57;
- wijst het verzoek om wettelijke rente af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).