In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.A.M.H. Vink, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. Moszkowicz. De zaak betreft een geschil over de verstrekking van informatie met betrekking tot de nalatenschap van de overleden [naam 3]. Eiser, die een van de erfgenamen is, vordert dat gedaagde verplicht wordt om alle relevante informatie over de nalatenschap te verstrekken aan de notaris die is aangesteld voor het opmaken van de boedelbeschrijving. Eiser vreest dat gedaagde vermogensbestanddelen onttrekt aan de boedel en baseert zijn vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 4:16 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Gedaagde verzet zich tegen de vordering en stelt dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat het geschil over de informatieverstrekking in een reguliere procedure thuishoort. De kantonrechter heeft de eis van eiser afgewezen, omdat deze niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een reguliere procedure gelijk zou krijgen. De rechter oordeelt dat de partijen lijnrecht tegenover elkaar staan over de bestanddelen van de nalatenschap en dat eiser niet heeft aangetoond dat de door hem genoemde vermogensbestanddelen daadwerkelijk bestaan. Bovendien heeft eiser niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang hij heeft bij de toewijzing van zijn eis, terwijl gedaagde groot belang heeft bij afwijzing, gezien de mogelijke dwangsommen die zij zou verbeuren.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft in deze zaak geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken. Het vonnis is uitgesproken op 27 oktober 2023 door mr. M. Fiege.