ECLI:NL:RBROT:2023:10090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/3830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van WIA-uitkering en de verwerking van vakbondscontributie in het SV-loon

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de definitieve berekening en de terugvordering van zijn WIA-uitkering door het UWV. Eiser ontvangt sinds 25 oktober 2018 een WIA-uitkering, die op basis van voorschotten wordt betaald, omdat hij ook werkt en daaruit loon ontvangt. Het UWV heeft de WIA-uitkering definitief berekend over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 januari 2023 en heeft een bedrag van € 620,31 bruto als teveel ontvangen uitkering teruggevorderd. Eiser heeft tegen het besluit van het UWV beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het UWV in strijd met de wet heeft gehandeld door de vakbondscontributie in mindering te brengen op het SV-loon.

De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV op juiste wijze de WIA-uitkering heeft berekend en dat de vakbondscontributie terecht in mindering is gebracht op het SV-loon. Eiser heeft geen wettelijke grondslag aangedragen voor zijn standpunt dat de vakbondscontributie anders verwerkt had moeten worden. De rechtbank concludeert dat het UWV niet gehouden was om een uitzondering te maken op basis van de hardheidsclausule, en dat het bestreden besluit niet in strijd is met internationale verdragen betreffende vakverenigingsvrijheid.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser te veel WIA-uitkering heeft ontvangen en het bedrag van € 620,31 bruto moet terugbetalen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg en is openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve berekening en de terugvordering van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft de WIA-uitkering met het besluit van 16 februari 2023 definitief berekend over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 januari 2023. Met het bestreden besluit van
20 april 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij het besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 25 oktober 2018 een WIA-uitkering. Deze uitkering wordt op basis van voorschotten betaald, omdat eiser ook werkt en daaruit loon ontvangt.
Het UWV heeft met de gegevens die van de Belastingdienst zijn ontvangen de definitieve uitkering over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 januari 2023 berekend en een bedrag van € 620,31 bruto als teveel ontvangen uitkering teruggevorderd.
2. Het UWV heeft met het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd. Het UWV gaat uit van het SV-loon zoals opgegeven in het aangiftetijdvak door de werkgever. Eiser heeft gebruik gemaakt van de fiscale regeling vakbondscontributie waardoor de werkgever in de maand september 2022 een bedrag van € 213,00 eenmalig heeft verrekend. Eiser heeft die maand zijn normale salaris van € 833,49 exclusief vakantiegeld ontvangen, maar het UWV gaat uit van een bedrag van € 620,49 exclusief vakantiegeld als SV-loon, omdat dit door de werkgever is opgegeven aan de Belastingdienst. Eiser kan volgens het UWV
€ 1.665,18 per maand (inclusief vakantiegeld) verdienen. Het SV-loon is in september 2022 € 687,17 (€ 620,49 + € 66,68 opbouw vakantiegeld). Dat is minder dan de helft van eisers resterende verdiencapaciteit van € 1.665,18 en dat betekent dat eiser die maand niet in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA-vervolguitkering.

Standpunt eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de wet, omdat hij exact hetzelfde netto salaris en dezelfde inkomsten als in de andere maanden voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen, ondanks de restitutie van zijn vakbondscontributie. Het betreft een jaarlijkse vergoeding van € 213,- die € 17,75 per maand zou bedragen en die toegerekend dient te worden aan de maand waarop deze kosten betrekking hebben. Daarnaast is het besluit in strijd met de vakverenigingsvrijheid en het recht op collectief onderhandelen op grond van conventies 87 en 98 van de ILO, artikel 11 EVRM en
artikel 6 ESH.

Beoordeling door de rechtbank

4. De vraag of het UWV op juiste wijze de WIA-uitkering van eiser over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 januari 2023 heeft berekend en terecht het bedrag van € 620,31 bruto heeft teruggevorderd. Daarbij is slechts in geschil of de vakbondscontributie in mindering op het SV-loon mocht worden gebracht. De berekeningen van het UWV en de terugvordering als zodanig zijn niet betwist.
5. Niet in geschil is dat het UWV dient uit te gaan van het SV-loon en dat de vakbondscontributie daarin is verwerkt in de maand september 2022. Eiser heeft overigens ook geen wettelijke grondslag aangedragen waaruit volgt dat de vakbondscontributie op een andere wijze, verdeeld over de maanden, in het SV-loon had moeten worden verwerkt. Uit het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juli 2016 (BLKB 2016/765M) blijkt verder met zoveel woorden dat regelingen zoals die ten aanzien van de onderhavige vakbondscontributie onder de zogeheten cafetariaregelingen vallen en gevolgen kunnen hebben voor onder meer het SV-loon. Partijen die gebruik maken van dergelijke regelingen aanvaarden daar bewust de gevolgen van, aldus het besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het door eiser ongewenste resultaat voortvloeit uit de eigen keuze van eiser om deel te nemen aan de op zichzelf voordelige regeling voor het inhouden van de vakbondscontributie. Dat dit vervolgens een neveneffect kan hebben op de WIA-uitkering van eiser, is een gevolg dat hij geacht moet worden bewust te hebben aanvaard. Om deze reden was het UWV naar het oordeel van de rechtbank ook niet gehouden bij de toepassing van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten een uitzondering wegens een kennelijk onredelijk resultaat te maken op grond van de hardheidsclausule in artikel 4:1, elfde lid, daarvan.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met de conventies 87 en 98 ILO, artikel 11 EVRM of artikel 6 ESH. Deze zien op een afwijzende houding jegens het vakverenigingswezen in de sfeer van arbeid, het oprichten van een vakcentrale, lid worden van een vakcentrale of het collectief onderhandelen als werknemer of werkgever. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat slechts om de financiële gevolgen van een eigen keuze van eiser, overigens in de situatie dat hij, naar het UWV ter zitting nog opmerkte, minder verdient dan de helft van hetgeen hij volgens het UWV kan verdienen. Dat eiser bij een andere keuze een fiscaal voordeel ten aanzien van zijn vakbondscontributie zou zijn misgelopen – door zijn gemachtigde ter zitting geschat op € 60,- en aangeduid als een “symbolisch voordeeltje”, “loyaliteitsbonus” en “een van de laatste dingen die de vakbond voor zijn leden kan doen” – kan niet worden aangemerkt als een schending van een van de genoemde artikelen.
7. Eisers beroep op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten slotte is niet onderbouwd en komt de rechtbank ook overigens ongegrond voor.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 januari 2023 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van € 620,31 bruto moet terugbetalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.