ECLI:NL:RBROT:2023:10064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
AWB-23_1707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een eenmalige energietoeslag. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen met het besluit van 10 juni 2022, omdat het inkomen van eiser in januari 2022 hoger was dan 140% van het wettelijk minimumloon. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 oktober 2022, waarin het college het verzoek om herziening van de afwijzing afwees. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag voor de energietoeslag af te wijzen. De eisers stelden dat het vasthouden aan de peildatum van 1 januari 2022 leidt tot een onredelijk resultaat, omdat hun inkomen per 7 juni 2022 fors gedaald was. De rechtbank overweegt dat het college beleidsvrijheid heeft bij het toekennen van de energietoeslag en dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag is afgewezen en dat de eisers niet in aanmerking komen voor de energietoeslag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door rechter A. Dingemanse en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser en

[naam 2], eiseres, uit Rotterdam, tezamen eisers
(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. W. Breure).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een eenmalige energietoeslag.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juni 2022 afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 11 oktober 2022 heeft het college het verzoek van eisers om het besluit van 10 juni 2022 te herzien en alsnog de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022 toe te kennen, afgewezen. Tegen het besluit van 11 oktober 2022 hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en geoordeeld dat geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden zijn gebleken die tot een herziening van de beslissing kunnen leiden.
1.4.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eisers hebben bij brief van 5 september 2023 nadere gronden ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 2 mei een aanvraag ingediend voor een eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022. Eiser heeft hierbij niet aangegeven een partner te hebben. De aanvraag is met het besluit van 10 juni 2022 afgewezen omdat het inkomen van eiser in januari 2022 hoger was dan 140% van het wettelijk minimumloon. Tegen het besluit van 10 juni 2022 heeft eiser geen bezwaar ingesteld. Het besluit staat hierdoor in rechte vast.
2.1.
Bij e-mail van 9 oktober 2022 heeft eiser het college verzocht de aanvraag opnieuw te bekijken nu hij bij de aanvraag niet heeft aangegeven een partner te hebben en dat het gezamenlijk inkomen is gedaald.
2.2, Bij e-mail van 11 oktober 2022 heeft het college eisers bericht geen aanleiding te zien om het besluit van 10 juni 2022 te herzien, omdat het gezinsinkomen in januari 2022 te hoog was.
2.3.
Vervolgens hebben eisers bij e-mail van 11 oktober 2022 het college bericht in aanmerking te willen komen voor de energietoeslag van € 500,- die in november 2022 uitgekeerd gaat worden.
2.4.
Bij e-mail van 11 oktober 2022 heeft het college eisers bericht dat zij daarvoor niet in aanmerking komen, omdat men daar alleen recht op heeft als de betrokkene behoort tot de inkomensgroep die al € 800,- had ontvangen en tevens aan de inkomenseis voldoet.
2.5.
Bij e-mail van 12 oktober 2022 heeft eiser het college gevraagd waarom hij niet in aanmerking komt voor € 500,- energietoeslag, aangezien zijn inkomen vanaf juni is gedaald.
2.6.
Bij e-mail van 13 oktober 2022 heeft het college eisers bericht dat wordt vastgehouden aan de vastgestelde inkomensgrenzen, om de regeling helder en goed uitvoerbaar te houden.
2.7.
Met de brief van 16 november 2022 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de e-mail van 13 oktober 2022.
2.8.
In de beslissing op bezwaar is het inkomen van eiser vastgesteld op € 1.504,84 netto. Dit inkomen was hoger dan het toetsbedrag van € 1.455,- en het bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een eenmalige energietoeslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers hebben aangevoerd dat het vasthouden aan de peildatum van 1 januari 2022 uit het beleid leidt tot een onredelijk resultaat. Het inkomen van eisers is per 7 juni 2022 fors gedaald doordat eiser vanaf dat moment een lagere WIA-uitkering ontvangt. Door vast te houden aan 1 januari 2022 worden eisers onevenredig benadeeld. Eisers achten dit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Tot slot verwijzen eisers naar een uitspraak van deze rechtbank van 10 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5876. Eisers stellen dat zij behoren tot de in de aangehaalde uitspraak beschreven doelgroep van de regeling, omdat zij ook in een slecht geïsoleerde woning wonen en een laag inkomen hebben.
Het beoordelingskader
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) – voor zover hier relevant – heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Op grond van het vierde lid kan, in afwijking van het eerste lid, bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
5. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen (hierna: de memorie van toelichting) staat onder andere het volgende:
“Met het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om in het jaar 2022 een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Het feit dat de eenmalige energietoeslag onderdeel zal uitmaken van de categoriale bijzondere bijstand, betekent dat gemeenten beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de vormgeving:
– het college bepaalt binnen het wettelijke kader de doelgroep van de eenmalige energietoeslag, hetgeen betekent dat het college bepaalt wat er onder een «laag inkomen» moet worden verstaan;
(…)
– het college bepaalt de hoogte van het bedrag van de toe te kennen eenmalige energietoeslag, eventueel gedifferentieerd naar leefsituatie.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 4).
en verder:
“De doelgroep van de eenmalige energietoeslag bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dat wil zeggen een inkomen op of net boven het sociaal minimum. In dit wetsvoorstel krijgt het college de bevoegdheid om zelf nader invulling te geven aan wat onder een «laag inkomen» moet worden verstaan. Het ligt daarbij voor de hand dat het college een inkomensgrens definieert in de vorm van een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college kan daarbij aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijk minimabeleid. Gemeenten hoeven geen rekening te houden met de vermogenspositie van huishoudens.
Bij iedere nadere invulling aan het begrip «laag inkomen» is het onvermijdelijk dat er huishoudens zijn, die net buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben een financieel probleem als gevolg van een sterk gestegen energierekening. De regering benadrukt dat voor deze huishoudens maatwerkoplossingen mogelijk zijn via het bestaande kader van de individuele bijzondere bijstand.” (Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 5).
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels energietoeslag Rotterdam 2022 (de Beleidsregels) kan het college het huishouden dat in de maand januari van het jaar 2022 over een inkomen beschikt, dat niet meer bedraagt dan 140% van de bijstandsnorm
op aanvraag een energietoeslag toekennen.
Het oordeel van de rechtbank
7. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Het toekennen van de energietoeslag is een bevoegdheid van het college. Uit de memorie van toelichting volgt dat het college bij de uitoefening van deze bevoegdheid relatief veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat het college met beleidsregels invulling kan geven aan deze bevoegdheid. Het college heeft dat ook gedaan. Deze beslissingsruimte betekent verder dat de rechtbank de toepassing van de bevoegdheid terughoudend toetst. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college in redelijkheid had kunnen beslissen geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid.
9. Het inkomen van de aanvrager diende in de maand januari 2022 lager te zijn dan
€ 1.455,- om in aanmerking te komen voor een eenmalige energietoeslag. Voor een gezin van 2 personen: allebei tussen 21 jaar en AOW-leeftijd is dat € 2.075,- per maand. Niet in geding is dat het inkomen van eisers in januari 2022 € 2.270,52 netto bedroeg en dus hoger was dan het toetsbedrag om voor de energietoeslag in aanmerking te komen. Het college was dus bevoegd om de aanvraag van eiser voor de energietoeslag af te wijzen.
10. Met betrekking tot de stelling van eisers dat het college door vast te houden aan de peildatum van 1 januari 2022 handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
11. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dit betekent dat het college deugdelijk moet motiveren of de door eiser aangevoerde omstandigheid is aan te merken als een bijzondere omstandigheid die na een belangenafweging kan leiden tot het alsnog verstrekken van de energietoeslag.
12. In het bestreden besluit heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de door eisers aangevoerde omstandigheid niet alsnog leidt tot het verstrekken van de energietoeslag. De omstandigheid dat eisers zijn geconfronteerd met een daling van het inkomen halverwege 2022, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die maakt dat alsnog energietoeslag moet worden toegekend, omdat eisers zich onvoldoende onderscheiden van anderen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Dat eisers door de toepassing van de beleidsregels onevenredig worden getroffen hebben zijn onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. .
De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank is daartoe onvoldoende, nu onvoldoende is gebleken dat het om een vergelijkbaar geval gaat. Het enkele feit dat eisers in een slecht geïsoleerde woning wonen, zoals zij onder verwijzing naar het energielabel F hebben gesteld, is daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.