Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen
[naam] , uit Rotterdam, eiser
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat eiser vanaf 18 november 2013 tot 15 juli 2022 als bestuurder (voorzitter) van de vereniging bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het uitvoerige en uitgebreide onderzoek van het college, zoals neergelegd in de rapportage, voldoende grond voor het oordeel dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat hij die niet bij het college heeft gemeld. Eiser was regelmatig in de garage aanwezig, sloot en opende de garage met een eigen sleutel en verrichtte er werkzaamheden. Hiermee is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, als hij wel aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan, hij recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad. Verder staat vast dat eiser de beschikking had over de bankrekening van de vereniging, dat hij de pinpas beheerde en dat er vanaf die rekening geregeld uitgaven met een persoonlijk karakter werden gedaan. Zo werden een parkeergunning en motorrijtuigenbelasting voor de auto van eiser en diverse betalingen bij supermarkten, slijterijen en tabakswinkels met de bankrekening van de hobbygarage gedaan. Eiser heeft daar wisselend over verklaard. Het college heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat eiser de rekening van de vereniging voor privé-uitgaven heeft gebruikt. Verder blijkt uit de rekeningafschriften van de vereniging dat er geregeld grote stortingen werden gedaan van contant ontvangen bedragen. Het merendeel van de bijschrijvingen werden ontvangen van personen die niet op de ledenlijst van de vereniging stonden. Vanwege de contante geldstroom die binnen de vereniging bestond en waarover eiser kon beschikken, kan op basis van alleen de rekeningafschriften van de vereniging geen compleet beeld worden verkregen van de middelen waarover eiser beschikking had. Vast staat dat eiser de door het college gevraagde administratie van de vereniging niet heeft overgelegd. Eiser heeft in het kader van het onderzoek verklaard dat de vereniging nooit een administratie heeft bijgehouden. De bankafschriften van de zakelijke rekening geven onvoldoende inzicht in de financiën van de vereniging en in de aard, de omvang en de duur van de op geld waardeerbare activiteiten en welke middelen eiser privé heeft aangewend. Eiser heeft geen controleerbare en verifieerbare stukken overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om een schatting van de (fictieve) inkomsten uit de activiteiten te maken. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand (ook niet schattenderwijs) niet kan worden vastgesteld. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser in de periode 5 juli 2016 tot en met 31 december 2021 € 67.036,11 te veel aan bijstand heeft ontvangen. Het college was daarom gehouden het recht op bijstand over deze periode in te trekken en dit bedrag van eiser terug te vorderen. Het college was bevoegd de vordering te bruteren. Niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan het college in het geval van eiser niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.