ECLI:NL:RBROT:2022:9957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9658454 CV EXPL 22-3024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens drugshandel door kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en de gedaagden, ouders van twee meerderjarige kinderen die betrokken waren bij drugshandel. Woonbron vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de kinderen van de gedaagden op 11 december 2021 zijn aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid drugs. De ouders stelden dat zij niet op de hoogte waren van de druggerelateerde activiteiten van hun kinderen en dat zij geen tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst hadden gepleegd.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor de handelingen van hun kinderen, aangezien er geen bewijs was dat zij op de hoogte waren van de drugs in de woning. De rechtbank benadrukte dat de woning al 25 jaar als woonruimte werd gebruikt zonder eerdere incidenten en dat de burgemeester geen sluiting van de woning had bevolen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Woonbron niet toewijsbaar waren, omdat er geen sprake was van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Woonbron werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De uitspraak benadrukt het belang van de persoonlijke omstandigheden van de gedaagden, waaronder hun kwetsbare gezondheid en de lange periode dat zij in de woning wonen. De rechtbank weegt de belangen van de gedaagden zwaarder dan de belangen van Woonbron, wat resulteert in afwijzing van de vorderingen tot ontbinding en ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9658454 CV EXPL 22-3024
datum uitspraak: 26 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Piepers - Westermeijer,
tegen

1..[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] en
2. [gedaagde02] ,
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. W. Suttorp.
De partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagden] ’ genoemd. Waar nodig zullen [gedaagde01] en [gedaagde02] afzonderlijk bij naam worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 januari 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 3 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van mr. M. Kox van 22 juni 2022;
  • de e-mail van mr. W. Suttorp van 22 juni 2022, met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. M. Kox.
1.2.
Op 27 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens Woonbron mr. M. Kox en mr. E. Piepers - Westermeijer aanwezig. [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn eveneens verschenen, vergezeld van hun gemachtigde mr. W. Suttorp.

2..De feiten

2.1.
Op 24 juli 1998 is tussen Woonbron en [gedaagde01] een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de sociale huurwoning aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de woning). [gedaagde02] is van rechtswege medehuurder.
2.2.
[gedaagden] hebben twee meerderjarige kinderen; [naam01] (geboren op [geboortedatum01]) en [naam02] (geboren op [geboortedatum02]). [naam01] en [naam02] woonden tot eind 2021 ook in de woning.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van Woonbron van toepassing. Artikel 9 van deze voorwaarden luidt -voor zover van belang- als volgt:

Artikel 9 Hoe u overlast voorkomt
9.1
U zorgt ervoor dat omwonenden geen last van u hebben
U mag geen overlast, schade of hinder veroorzaken.
U bent ook verantwoordelijk voor uw huisgenoten, huisdieren, gasten of anderen die voor u zijn gekomen. Ook voorkomt u dat de inrichting van uw woning voor overlast zorgt.
U zorgt bijvoorbeeld dat uw vloer geluiddempend is.
9.2
U pleegt geen misdrijf of overtreding in (de buurt) van de woning
Ook geeft u geen reden voor de overheid om op te treden omdat u iets illegaals doet. Dat heet bestuursdwang.
Doet u dit toch? Dan zeggen wij uw huurovereenkomst op en ontruimen wij uw woning.
9.3
U mag geen drugs maken of verkopen in de (buurt van de) woning
U mag niets doen wat verboden is in de Opiumwet en te maken heeft met drugs. Bijvoorbeeld handelen in drugs. Of hennep kweken in de woning, kelder of op het balkon of dak. Doet u dit toch? Dan zeggen wij uw huurovereenkomst op en ontruimen wij uw woning.
(…)”
2.4.
Op 11 december 2021 heeft een preventieve controle plaats op de openbare weg plaatsgevonden. [naam02] is daarbij aangehouden. Bij [naam02] werd 1000,3 gram cocaïne aangetroffen en twee potten inositol. Vervolgens is [naam01] bij de woning aangehouden. Bij [naam01] werd een gripzakje aangetroffen met daarin een brokje van een witte substantie.
2.5.
Naar aanleiding hiervan heeft de politie diezelfde dag op last van de rechter commissaris de woning doorzocht. Daarbij werd het volgende aangetroffen:
In de slaapkamer van [naam01] :
  • 88,6 gram heroïne in de onderste la van een ladekastje;
  • 30,4 gram cocaïne in de bovenste la van een ladekastje;
  • een contant geldbedrag van € 3.441,20 in de vensterbank en op een tafeltje.
In de slaapkamer van [gedaagden]:
- een drietal bundels bankbiljetten ter waarde van € 9.350,00 in een kledingkast.
In de bij de woning behorende schuur werd in een bigshopper achter de deur het volgende gevonden:
  • 1,5 gram MDMA;
  • 0,7 gram cocaïne;
  • 0,3 gram heroïne;
  • 20 gram fenacetine;
  • 114,9 gram paracetamol;
  • gripzakjes.
2.6.
[naam02] heeft antecedenten op het gebied van vermogensdelicten en de Opiumwet. [naam01] heeft antecedenten op het gebied van vermogens- en gewelddelicten.
2.7.
De burgemeester van de gemeente Rotterdam heeft in zijn brief van 30 december 2021 aan Woonbron en [gedaagden] kenbaar gemaakt dat hij het voornemen heeft om de woning tijdelijk, voor de duur van zes maanden, te sluiten.
2.8.
[gedaagden] hebben bij brief van 23 januari 2022 hun zienswijze ter zake van het in 2.7 bedoelde voornemen kenbaar gemaakt.
2.9.
Bij brief van 14 februari 2022 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam bepaald dat niet tot sluiting van de woning zal worden overgegaan omdat dat in dit geval niet redelijk wordt geacht. In deze brief wordt een laatste waarschuwing gegeven: indien in de nabije toekomst een volgende constatering wordt gedaan die de openbare orde in en nabij de woning verstoort, zullen verdergaande maatregelen getroffen worden. De politie is verzocht de komende tijd extra toezicht te houden op het pand en indien noodzakelijk handhavend op te treden.
2.10.
[naam01] en [naam02] zijn uitgeschreven van het adres aan de [adres01] te [plaats01] . [naam01] staat elders ingeschreven. [naam02] zit tot en met september 2022 in detentie.

3..Het geschil

3.1.
Woonbron eist -na wijziging van eis- samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagden] te veroordelen om de woning te ontruimen;
  • [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de verschuldigde huurprijs van € 433,41 per maand tot de datum van ontruiming;
  • [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Woonbron baseert haar (gewijzigde) eis op het volgende.
3.2.1.
[gedaagden] zijn tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden door:
  • overtredingen dan wel misdrijven te plegen door te handelen in drugs, dan wel drugs in de woning voorhanden te hebben;
  • aanleiding te geven tot bestuursdwang van de overheid;
  • de woning in strijd met de bestemming te gebruiken;
  • te handelen in strijd met het verbod op bedrijfsmatig gebruik.
[gedaagden] zijn op grond van artikel 7:219 BW verantwoordelijk voor de woning en voor hun huisgenoten. [gedaagden] wist of hadden kunnen weten dat de drugs in de woning waren verborgen en hadden, nu de zoons antecedenten hebben op het gebied van druggerelateerde feiten, op hun hoede moeten zijn voor herhaling van de misdrijven waarvoor hun zoons veroordeeld zijn. Door geen toezicht te houden op het gebruik van de woning handelen zij niet als goede huurders. Ook handelen zij in strijd met de bepalingen uit de algemene huurvoorwaarden die betrekking hebben op goed huurderschap, de bestemming van de woning, het verbod op bedrijfsmatig gebruik en het voorkomen van bestuurlijke maatregelen.
3.2.2.
Er zijn voldoende zwaarwegende omstandigheden die de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming rechtvaardigen. Het belang van Woonbron om de veiligheid en de leefbaarheid in de wijk te waarborgen dient daarbij te prevaleren boven het belang van [gedaagden] bij behoud van de woning.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen en concluderen tot afwijzing daarvan, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Woonbron in de proceskosten.
3.4.
De verdere stellingen van partijen worden, voor zover nodig, in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Daarbij kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.2.
Vast staat dat tijdens een doorzoeking op 11 december 2021 in de slaapkamer van [naam01] een handelshoeveelheid verdovende middelen en een contant geldbedrag van
€ 3.441,20 is aangetroffen, dat in de slaapkamer van [gedaagden] een contant geldbedrag van € 9.350,00 is aangetroffen en dat in de bij de woning behorende kelderbox een handelshoeveelheid verdovende middelen, versnijdingsmiddelen en gripzakjes zijn aangetroffen.
4.3.
De enkele omstandigheid dat voormelde hoeveelheid drugs is aangetroffen biedt onvoldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat de woning ten onrechte en in strijd met de bestemming (deels) niet als woonruimte is gebruikt, maar als bedrijfsruimte. Dat geldt te meer nu niet in geschil is dat de woning voortdurend als woonruimte door [gedaagden] en hun twee zoons is gebruikt. De vordering is dan ook niet toewijsbaar op deze grond.
4.4.
De vordering kan ook niet worden toegewezen op de grond dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst doordat zij aanleiding hebben gegeven tot toepassing van bestuursdwang. Van bestuursdwang is immers geen sprake, nu de burgemeester niet tot sluiting van de woning is overgegaan.
4.5.
Met betrekking tot de stelling van Woonbron dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door overtredingen dan wel misdrijven te plegen, dan wel te handelen in drugs, dan wel drugs in de woning voorhanden te hebben, wordt vooropgesteld dat alleen de zoons van [gedaagden] zijn aangehouden op (onder andere) verdenking van overtreding van de Opiumwet. [gedaagden] zijn zelf niet als verdachten aangemerkt en het dossier biedt geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat [gedaagden] zelf de Opiumwet hebben overtreden.
4.6.
[gedaagden] hebben betwist dat zij op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van de druggerelateerde feiten van hun zoons en de aanwezigheid van de drugs in de woning. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd. Zij waren niet op de hoogte van de antecedenten van [naam01] en [naam02] . Zij kwamen wegens hun fysieke gesteldheid zelden in de kelderbox. [gedaagde01] kwam alleen in de kamer van [naam01] om de was op te ruimen. Toen [naam02] hen vroeg een contant geldbedrag van € 9.350,-- in bewaring te nemen, hebben zij hem naar de herkomst van het geld gevraagd. Hij antwoordde toen dat hij een lening bij de bank had afgesloten en dat hij het geldbedrag contant had opgenomen ten behoeve van zijn bedrijf en de aanschaf van een bedrijfsauto.
4.7.
Het betreft hier, anders dan Woonstad voorstaat, geen bevrijdend verweer van [gedaagden] Het is immers Woonstad die zich beroept op de rechtsgevolgen van de betrokkenheid van [gedaagden] bij de drugs in de woning (namelijk dat [gedaagden] zich als zodanig niet als goed huurders hebben gedragen en dat daarom de huurovereenkomst moet worden ontbonden). Dat betekent dat het, gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op de weg van Woonbron had gelegen om tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagden] voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan – indien bewezen – zou kunnen worden aangenomen dat [gedaagden] wel betrokken waren bij de drugs in de woning dan wel dat zij daarvan op de hoogte hadden moeten zijn. Dat heeft Woonbron niet gedaan. De enkele omstandigheid dat [gedaagden] zelf van de woning gebruik maakten en een bedrag van € 9.350,-- voor [naam02] in bewaring hebben genomen is daartoe in het licht van het in 4.6 weergegeven verweer onvoldoende, te meer nu de drugs niet in het zicht lagen. Bovendien is niet gebleken dat [gedaagden] op de hoogte hadden kunnen zijn van de antecedenten van de zoons; niet bekend is immers wat die antecedenten precies inhouden en waartoe de zoons ter zake zijn veroordeeld.
4.8.
Maar zelfs als aangenomen zou moeten worden dat [gedaagden] een verwijt treft omdat zij meer en beter hadden moeten controleren op de aanwezigheid van drugs in de woning, meer en beter hadden moeten doorvragen naar de herkomst van het aan hen in bewaring gegeven geld en meer en beter de gedragingen van hun zoons hadden moeten nagaan, dan geldt dat in de gegeven omstandigheden – in het licht van het in 4.1 bedoelde toetsingskader – een ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd wordt geacht. In dit verband is van belang dat dat [naam02] naar aanleiding van een preventieve controle buiten de woning is aangehouden en dat de toen bij hem aangetroffen drugs reden waren om de woning te doorzoeken. Er is dus geen sprake geweest van een doorzoeking naar aanleiding van een melding betreffende drugs in of rondom de woning. Niet gesteld of gebleken is dat de woning bekend staat als drugspand. Verder geldt dat [gedaagden] onbetwist hebben gesteld dat zij al 25 jaar in de woning wonen en dat zij zijn geworteld in de wijk. Gesteld noch gebleken is dat zich in die periode enige vorm van overlast of onregelmatigheden hebben voorgedaan. Ook weegt mee dat [gedaagden] beiden een kwetsbare gezondheid hebben en [gedaagde02] de mantelzorger is van [gedaagde01] . Een gedwongen verhuizing zal een grote belasting voor hen zijn. Bovendien zullen [gedaagden] na ontbinding van de huurovereenkomst op een zwarte lijst worden geplaatst, waardoor zij de eerste jaren niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Gelet op de schaarste aan (sociale) huurwoningen en de wachtlijsten die worden gehanteerd zal het moeilijk voor hen zijn om een soortgelijke woning te vinden in de wijk waar zij nu wonen. Ook is inmiddels ruim een half jaar verstreken na het incident, zijn beide zoons van het adres uitgeschreven en hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. [gedaagden] hebben er blijk van gegeven de ernst van de situatie in te zien. Zij veroordelen het handelen van hun zoons en hebben hen naar aanleiding van de ontstane situatie de deur gewezen en de sloten van de woning vervangen. Daarmee wordt niet alleen voorkomen dat er weer drugs in de woning worden verstopt door hun zoons, maar het kan ook reden zijn voor de zoons om zich niet langer in de buurt van de woning op te houden, hetgeen - zoals Woonbron beoogt - de leefbaarheid en veiligheid in de wijk ten goede kan komen. Het is begrijpelijk dat Woonbron een zero tolerance beleid ten aanzien van drugs en een lik op stuk beleid ten aanzien van overlast voert, maar hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat [gedaagden] zelf geen gevaar of overlast hebben veroorzaakt. De veiligheid in de buurt wordt door hun aanwezigheid niet aangetast. Tot slot weegt mee dat de burgemeester geen aanleiding heeft gezien om tot sluiting van het pand over te gaan, maar volstaan heeft met een (laatste) waarschuwing.
4.9.
Van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden die een ontbinding en ontruiming rechtvaardigt, is gelet op het voorgaande dus niet gebleken. De hierop gerichte vorderingen en de daarmee samenhangende vorderingen worden dan ook afgewezen.
proceskosten
4.10.
Woonbron krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen.
De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagden] tot vandaag vast op € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 187,00 tarief).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Woonbron in de proceskosten, aan de kant van [gedaagden] tot vandaag vastgesteld op € 374,00 aan gemachtigdensalaris;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
426