ECLI:NL:RBROT:2022:9954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9886504 VV EXPL 22-201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige hinder door haag tussen buren

In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser01], een kort geding aangespannen tegen zijn verhuurder, Stichting Havensteder, met het verzoek om Havensteder te veroordelen tot het aanhangig maken van een procedure tegen zijn buurvrouw, [naam03]. De eis is dat [naam03] de haag in haar tuin terugsnoeit tot een hoogte van twee meter, omdat deze volgens [eiser01] onrechtmatige hinder veroorzaakt. De kantonrechter heeft op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van [eiser01] werd afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 9 juni 2022, waarin [eiser01] zijn bezwaren uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2022 zijn beide partijen verschenen, waarbij [eiser01] werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Rhijnsburger, en Havensteder door mr. S.E. Roeters van Lennep. De kantonrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. De rechter stelde vast dat de vordering niet zou leiden tot een snelle oplossing van het geschil en dat de huidige situatie tussen [eiser01] en [naam03] niet verbeterd zou worden door de gevorderde maatregel. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de haag daadwerkelijk onrechtmatige hinder veroorzaakte. De kantonrechter concludeerde dat Havensteder niet verplicht was om een procedure tegen [naam03] aan te spannen en wees de vordering af. [eiser01] werd veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, vastgesteld op € 498,00.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9886504 VV EXPL 22-201
datum uitspraak: 4 juli 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01]
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
Stichting Havensteder
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Havensteder’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 juni 2022, met bijlagen;
  • de brief van mr. A. Rhijnsburger van 31 mei 2022, met bijlagen;
  • de brief van mr. A. Rhijnsburger van 17 juni 2022, met bijlage;
  • de akte aan de kant van Havensteder van 20 juni 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 20 juni is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken. [eiser01] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. A. Rhijnsburger. Namens Havensteder zijn verschenen [naam01] en [naam02] , bijgestaan door de gemachtigde mr. S.E. Roeters van Lennep.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] huurt sinds 2009 de eengezinswoning aan het adres [adres01] te [plaats01] van Havensteder.
2.2.
[naam03] (hierna: [naam03] ) woont naast [eiser01] , op het adres [adres02] te [plaats01] en huurt eveneens van Havensteder.
2.3.
De tuinen van [eiser01] en [naam03] grenzen aan de achterzijde aan elkaar en worden gescheiden door een schutting. In de tuin van [naam03] staat, direct grenzend aan de erfafscheiding, een ligusterhaag. [naam03] heeft de haag tot boven de erfafscheiding laten groeien.
2.4.
[eiser01] en [naam03] zijn verwikkeld in een burengeschil en beschuldigen elkaar over en weer van het veroorzaken van overlast.
2.5.
Bij dagvaarding van 26 augustus 2021 is Havensteder een procedure tegen [eiser01] gestart waarin zij ontbinding van de huurovereenkomst vordert wegens burenoverlast.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist bij wege van voorlopige voorziening:
- Havensteder te veroordelen tot het aanhangig maken van een procedure tegen haar huurster [naam03] ( [adres02] met als eis dat zij de haag in haar tuin zal terugsnoeien tot twee meter en deze situatie zo zal houden, binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat Havensteder in gebreken zal blijven aan enig onderdeel van het te wijze vonnis te voldoen;
- Havensteder te veroordelen in de proceskosten
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende.
[eiser01] stelt dat sprake is van onrechtmatige hinder doordat [naam03] de haag in haar tuin, direct grenzend aan de erfafscheiding met [eiser01] , ongelimiteerd hoog laat groeien. De haag neemt het zonlicht in de tuin weg, er zijn overhangende takken, er zit spinrag en viezigheid in en de haag ziet er onverzorgd uit. De veel te hoge haag leidt tot beperking van het woongenot van [eiser01] .
Havensteder dient als gezamenlijk verhuurster op te treden tegen de huurder die door zijn of haar gedrag het woongenot van een andere huurder beperkt. [eiser01] heeft Havensteder herhaaldelijk verzocht te bewerkstelligen dat [naam03] de haag tot een aanvaardbare hoogte zal terugbrengen, maar Havensteder heeft niet gereageerd noch actie ondernomen. [eiser01] vordert dan ook dat Havensteder [naam03] zal dwingen de haag te snoeien tot een aanvaardbare hoogte van 2 meter.
3.3.
Havensteder is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
Havensteder betwist dat [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
Havensteder betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder. Uit niets blijkt dat de haag zonlicht wegneemt uit de tuin van [eiser01] .
[naam03] laat de haag groeien, omdat zij veel overlast van [eiser01] ondervindt. Als de haag gesnoeid wordt zal [naam03] nog meer overlast van [eiser01] ondervinden en Havensteder voorziet in dat geval een zomer vol overlastmeldingen. Zij wil de huidige situatie handhaven tot er meer duidelijkheid is in de overlastprocedure. Tot die tijd wil zij [naam03] niet dwingen de haag te snoeien.
Havensteder moet haar huurders woongenot verschaffen. Het belang Havensteder bij het in stand laten van de haag moet daarom zwaarder wegen dan het belang van [eiser01] bij het snoeien van de haag.

4..De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat hij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van [eiser01] bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor Havensteder als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Als partijen een gewone procedure starten, is de rechter in die procedure niet gebonden aan deze uitspraak.
4.2.
De vordering van [eiser01] is gebaseerd op artikel 7:204 BW. In feite stelt [eiser01] dat [naam03] door haar haag niet tot aanvaardbare hoogte te snoeien onrechtmatige hinder veroorzaakt en dat Havensteder onrechtmatig jegens hem handelt door hier als verhuurder niet tegen op te treden, hetgeen een gebrek oplevert in de zin van artikel 7:204 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
[eiser01] verlangt in deze kort geding procedure van Havensteder dat zij een juridische procedure aanhangig maakt tegen [naam03] waarbij zij van [naam03] eist dat zij de haag in haar tuin zal terugsnoeien tot twee meter.
4.4.
Gelet op de aard van een dergelijke door Havensteder aanhangig te maken procedure valt te verwachten dat deze de nodige tijd zal gaan vergen. Een voorlopige voorziening die ertoe strekt om Havensteder te veroordelen tot het starten van een degelijke procedure zal, gelet hierop, op korte termijn geen oplossing bieden voor het door [eiser01] gestelde feit dat hij onrechtmatige hinder ondervindt van de haag van [naam03] . Ook zal een dergelijke voorziening niet bewerkstelligen dat hij op korte termijn hersteld wordt in het ongestoord woongenot dat hij verlangt. Een maatregel zoals gevorderd zal bovendien niet leiden tot verbetering van de gespannen situatie, zoals die al lange tijd tussen [eiser01] en [naam03] bestaat. De kantonechter acht het spoedeisend belang van [eiser01] bij de in het kader van dit kort geding gevorderde voorlopige voorzienig daarom onvoldoende. De vordering dient alleen al om deze reden te worden afgewezen.
4.5.
Een inhoudelijke beoordeling van de vordering leidt niet tot een ander oordeel. Voor toewijzing van de vordering van [eiser01] moet in de eerste plaats voldoende aannemelijk zijn dat [eiser01] onrechtmatige hinder ondervindt van de haag van [naam03] en daarnaast dat Havensteder -hoewel dit wel van haar gevergd kon worden- heeft nagelaten om hier adequaat tegen op te treden.
4.6.
Door [eiser01] is onbetwist gesteld dat de haag van [naam03] boven de erfafscheiding uitkomt. Dit maakt op zichzelf echter nog niet dat sprake is van onrechtmatige hinder. Of daarvan sprake is hangt af van de ernst van de hinder en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt.
4.7.
[eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling, daarnaar gevraagd, enkel meegedeeld dat de door hem ondervonden hinder is gelegen in het feit dat de haag van [naam03] zonlicht wegneemt uit zijn tuin en er onverzorgd uitziet. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser01] met die enkele stelling, die door Havensteder is betwist, in onvoldoende mate duidelijk heeft gemaakt dat hij zodanige hinder ondervindt van de haag aan de zijde van [naam03] dat hij daardoor in ernstige mate in zijn huurgenot wordt beperkt. Ook om deze reden dient de vordering van [eiser01] te worden afgewezen.
4.8.
Verder staat vast dat tussen [eiser01] en [naam03] een langslepend burenconflict speelt waarbij zij elkaar over en weer beschuldigen van het veroorzaken van overlast.
4.9.
[eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling in dit verband gesteld dat niet hij, maar juist [naam03] overlast veroorzaakt. Volgens hem spelen Havensteder en [naam03] onder één hoedje en laat zij de haag alleen groeien in de hoop dat hij hem zelf zal snoeien, zodat Havensteder hem daarop kan aanspreken.
4.10.
Havensteder heeft hiertegenover gesteld dat zij al jaren meldingen van [naam03] ontvangt waarbij zij klaagt over door haar ervaren overlast door [eiser01] en dat [naam03] erg gebukt gaat onder de stress die dit voor haar met zich brengt. Havensteder stelt dat het juist de door [naam03] ervaren overlast is die ertoe heeft geleid dat zij de haag heeft laten groeien, om zo nog enige privacy te hebben. De gespannen situatie tussen [eiser01] en [naam03] is voor Havensteder redengevend geweest om de huidige hoogte van de haag, in elk geval tot het moment dat in de overlastprocedure is beslist, toe te staan. Juist als de haag wordt gesnoeid voorziet Havensteder nieuwe problemen tussen [eiser01] en [naam03] .
4.11.
De standpunten van [eiser01] en [naam03] staan hier lijnrecht tegenover elkaar. De kantonrechter kan, in het kader van deze kort geding procedure, waarin geen ruimte is voor nadere bewijslevering, niet met een redelijke mate van zekerheid vaststellen wie in deze als de overlast veroorzakende huurder moet worden aangemerkt en of de door [eiser01] ervaren hinder door de haag van [naam03] wellicht verband houdt met het door Havensteder gestelde feit dat hij zelf overlast veroorzaakt. Gelet op deze omstandigheden en onzekerheden acht de kantonrechter het niet opportuun om Havensteder thans te veroordelen om een procedure tegen [naam03] aanhangig te maken. Ook om die reden is de vordering niet toewijsbaar.
proceskosten
4.12.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Havensteder tot vandaag vast op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de kant van Havensteder tot vandaag vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en in het openbaar uitgesproken.
426