In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als [eiser01], een kort geding aangespannen tegen zijn verhuurder, Stichting Havensteder, met het verzoek om Havensteder te veroordelen tot het aanhangig maken van een procedure tegen zijn buurvrouw, [naam03]. De eis is dat [naam03] de haag in haar tuin terugsnoeit tot een hoogte van twee meter, omdat deze volgens [eiser01] onrechtmatige hinder veroorzaakt. De kantonrechter heeft op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van [eiser01] werd afgewezen.
De procedure begon met een dagvaarding op 9 juni 2022, waarin [eiser01] zijn bezwaren uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2022 zijn beide partijen verschenen, waarbij [eiser01] werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A. Rhijnsburger, en Havensteder door mr. S.E. Roeters van Lennep. De kantonrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vordering. De rechter stelde vast dat de vordering niet zou leiden tot een snelle oplossing van het geschil en dat de huidige situatie tussen [eiser01] en [naam03] niet verbeterd zou worden door de gevorderde maatregel. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de haag daadwerkelijk onrechtmatige hinder veroorzaakte. De kantonrechter concludeerde dat Havensteder niet verplicht was om een procedure tegen [naam03] aan te spannen en wees de vordering af. [eiser01] werd veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, vastgesteld op € 498,00.