ECLI:NL:RBROT:2022:9948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
10/303870-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1991 en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer met een mes tijdens een vechtpartij op straat. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling voor emotie- en agressieregulatie. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 13.115,72 aan schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 november 2021. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/303870-21
Datum uitspraak: 10 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1991,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling en een contactverbod met aangever [slachtoffer01] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. De verdachte had een mes, maar had dit niet gepakt om iemand mee te verwonden. De verdachte heeft tijdens het gevecht geen stekende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever. Na het gevecht zag hij bloed op het mes en zijn mouw en dacht dat hij iemand met het mes geraakt had. De gedragingen van de verdachte kunnen daarom niet naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht te zijn geweest op het veroorzaken van de dood van de aangever, dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg van zijn gedragingen heeft aanvaard.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de aangever in de nacht van 6 op 7 november 2021 te Rotterdam met een mes in zijn rug is gestoken. Hierbij heeft de aangever letsel opgelopen dat blijkens de FARR-verklaring dodelijk had kunnen zijn.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte op de terechtzitting concludeert de rechtbank dat de verdachte zich met een mes in een ruzie bij een snackbar heeft begeven. Uit de beelden van het incident, welke beelden de rechtbank met instemming van de officier van justitie en de verdediging in raadkamer heeft bekeken, en de verklaring van getuige [getuige01] , blijkt voorts dat de verdachte met een mes achter de aangever is aangerend en dat de verdachte, toen de aangever ten val was gekomen en op handen en voeten tussen twee geparkeerde auto’s probeerde weg te komen, tenminste één stekende beweging maakte richting de aangever.
De aangever is daardoor met het mes geraakt in zijn rug.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of de verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever heeft gehad. Op basis van de beelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte op een aanvallende manier een snelle en krachtige beweging met de arm heeft gemaakt richting de aangever die op dat moment – op zijn buik – op de grond lag. Door zo te handelen was de kans dat de aangever met het mes zou worden geraakt aanmerkelijk en evenzeer dat hij daarbij dodelijk letsel zou kunnen oplopen. Die kans heeft de verdachte bewust aanvaard, zo leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte af.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij omstreeks 7 november 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal met een mes die [slachtoffer01] heeft gestoken, waarbij die [slachtoffer01] in de rug is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer tijdens een vechtpartij op straat waarbij meer mensen waren betrokken, met een mes in zijn rug gestoken. Het slachtoffer is hierdoor ernstig gewond geraakt. Hij heeft een klaplong opgelopen, een rib gebroken en hij had een slagaderlijke bloeding tussen de ribben. Het slachtoffer moest worden geopereerd aan zijn verwondingen en heeft een week in het ziekenhuis gelegen. Het feit heeft een groot gevoel van onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Blijkens de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen, heeft het feit tot op heden een grote impact op zijn leven en zijn dagelijks functioneren. Door zijn gedrag heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zorgen dit soort geweldsfeiten op straat voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte langer geleden, vóór 2015, is veroordeeld voor geweldsfeiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 januari 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte heeft een belast verleden dat mogelijk in het onderhavige delict heeft doorgewerkt. De kans op herhaling wordt laag ingeschat.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, inhoudende een meldplicht en het meewerken aan ambulante behandeling voor emotie- en agressieregulatie problematiek. De verdachte erkent problemen te hebben met zijn emotie- en agressieregulatie en zou daarvoor een ambulante behandeling wensen. Er is sprake van probleembesef. Ook zou de verdachte zich willen inzetten voor het hebben van een zinvolle dagbesteding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en komt daarom tot een andere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden.
De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat de verdachte gebaat is bij begeleiding en eventueel behandeling. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan een ambulante behandeling voor emotie- en agressieregulatie en een contactverbod met de aangever. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaren verbinden. Hoewel de reclassering in haar advies schrijft dat het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de ambulante behandeling, acht de rechtbank dit onderdeel van het advies onvoldoende onderbouwd. Dit zal dan ook niet worden overgenomen. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 8.943,22 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de gevorderde kosten voor het alarmsysteem en abonnement. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit en dat dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële kosten, met uitzondering van de kosten van het alarmsysteem en het abonnement en de kosten voor de behandelingen bij een psychotherapeut. Het gevorderde alarmsysteem staat in een onvoldoende rechtstreeks verband met het strafbare feit. De kosten voor de psychotherapeut zijn nog niet daadwerkelijk gemaakt, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging bepleit deze te matigen tot een bedrag van € 5.000,--.
8.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade toegebracht. De kostenposten: eigen risico 2021, kapotte jas en overige kleding, herstel van de parketvloer, alarmsysteem en abonnement en de behandeling door de osteopaat zullen worden toegewezen. Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het door de benadeelde partij aangeschafte alarmsysteem in voldoende rechtstreeks verband staan met het strafbare feit. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het strafbare feit zich voor het huis van de aangever heeft afgespeeld waardoor hij zich onveilig voelt in zijn eigen woning.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de gevorderde kosten voor de behandeling bij een psychotherapeut, is niet voor toewijzing vatbaar, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit tevens rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 7.500,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 13.115,72, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
- stelt als algemene voorwaarde:de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 1989 te [geboorteplaats01] ), met uitzondering van contact in het kader van een eventueel op te starten herstelbemiddelingstraject tussen de veroordeelde en [slachtoffer01] ;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor ambulant centrum te Rotterdam, of een soortgelijke instelling, voor zijn emotie- en agressieregulatieproblematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt. Een diagnostisch onderzoek maakt hier deel van uit;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 13.115,72 (zegge: dertienduizendhonderdvijftien euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit € 5.615,72 aan materiële schade en € 7.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer01] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] te betalen
€ 13.115,72 (zegge: dertienduizendhonderdvijftien euro en tweeënzeventig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 13.115,72 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2021 tot en met 7 november 2021 te
Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de richting van die [slachtoffer01] heeft gestoken, waarbij die [slachtoffer01] in (de
omgeving van) de rug is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2021 tot en met 7 november 2021 te
Rotterdam
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde/verwonde rugwervel en/of een
geperforeerde/verwonde slagader en/of een of meer gebroken rib(ben), heeft
toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de richting van die [slachtoffer01] te steken, waarbij die [slachtoffer01] in (de
omgeving van de) de rug is geraakt en/of
- die [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)