ECLI:NL:RBROT:2022:9945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
10/157746-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte met opzet de intentie had om het slachtoffer te doden. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het geval, zoals de kracht van de schop en de plaats van de impact, onvoldoende bewijs boden voor een veroordeling voor doodslag.

De rechtbank heeft echter wel de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging bewezen verklaard. De verdachte heeft op 25 juni 2022 in Rotterdam, samen met anderen, geweld gepleegd tegen meerdere slachtoffers. Dit geweld resulteerde in lichamelijk letsel voor de slachtoffers, waaronder hoofdletsel en blauwe plekken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen causaal verband was aangetoond tussen de ten laste gelegde feiten en de gevorderde materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/157746-22
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan een alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet kan worden gezegd dat het geven van een enkele schop tegen het hoofd altijd of in veel gevallen leidt tot de dood van het slachtoffer. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de kracht waarmee wordt geschopt, waar op het hoofd het slachtoffer precies wordt geraakt en de staat waarin het slachtoffer zich bevond en de schoenen die de verdachte droeg. Hoewel aan de hand van de verklaring van de verdachte, de getuigenverklaringen en de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de verdachte welbewust en ogenschijnlijk met kracht in de richting van het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, kan daaruit niet voldoende duidelijk worden opgemaakt met hoeveel kracht dat is gebeurd en op welke plek het slachtoffer precies is geraakt. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het beperkte letsel dat is geconstateerd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat te weinig bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen zijn. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, op 25 juni 2022 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer01] met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt terwijl die B
ellahcen op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 25 juni 2022 te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Meent, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer01] en [slachtoffer02] door die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] meermalen met gebalde hand tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en vervolgens meermalen met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te schoppen terwijl voornoemde slachtoffers op de grond lagen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten hoofd letsel en zwellingen aan het lichaam en blauwe plekken, voor [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

1..impliciet subsidiair,

poging tot zware mishandeling;

2..

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich – samen met anderen – schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en een poging tot zware mishandeling. Na afloop van een avond uitgaan zijn de verdachten, naar aanleiding van een verkeerde opmerking, op de slachtoffers toegelopen om verhaal te halen. Hierbij hebben de verdachten de slachtoffers geslagen, geschopt en naar de grond gewerkt. Toen één van hen nog op de grond lag, heeft de verdachte hem tegen zijn hoofd geschopt.
De verdachte heeft door zijn handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk zinloos geweld gedurende lange tijd daarvan lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden. Daarbij heeft dit soort uitgaansgeweld grote negatieve invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie in de openbare ruimte wordt hierdoor versterkt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn gedrag hieraan heeft bijgedragen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 september 2022.
De reclassering adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding en geen inkomen. Daarnaast is sprake van agressieregulatie-problematiek. Het recidiverisico wordt hoog geschat. Zolang de verdachte niet de juiste begeleiding en behandeling krijgt, waarbij hij werkt aan zijn agressieregulatie-problematiek, is de kans groot dat hij weer in aanraking komt met politie en justitie. De verdachte staat open voor begeleiding.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van uitgaansgeweld, wat naast de gevolgen voor het slachtoffer ook behoorlijke impact op de samenleving heeft.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank is in dat verband met de reclassering van oordeel dat de verdachte gebaat is bij begeleiding en behandeling. De verdachte staat daar ook voor open. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar en met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 909,59 aan materiële schade en € 3.500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 1.500,--, bestaande uit een voorschot van
€ 1.000,-- voor de gevorderde materiële schade en € 500,-- voor de gevorderde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat geen causaal verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en de gevorderde materiële schade, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging betoogd dat dit bedrag dient te worden gematigd conform het voorstel van de officier van justitie.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij wat betreft de gevorderde materiële schade (de jas) in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu gelet op het dossier niet is komen vast te staan dat de materiële schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Dit onderdeel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,--. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
89 (negenentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en zo vaak als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zo veel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 500,-- (zegge: vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer01] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 500,-- (zeggen: vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,-- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. H.J. de Kraker en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 25 juni 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer01] meermalen (met kracht en/of met geschoeide voet) tegen het hoofd
heeft geschopt terwijl die [slachtoffer01] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op of omstreeks 25 juni 2022 te Rotterdam,
openlijk, te weten op/aan de Meent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer01]
en/of [slachtoffer02]
door die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] meermalen (met gebalde hand) tegen het het
hoofd en/of lichaam te slaan en/of (vervolgens) meermalen (met kracht en/of
geschoeide voet) tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen terwijl voornoemde
slachtoffers op de grond lagen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
hoofd letsel en/of zwellingen aan het lichaam en/of blauwe plekken, voor [slachtoffer01]
en/of [slachtoffer02] ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)