ECLI:NL:RBROT:2022:993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
10/315298-21 en 10/153586-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor openlijk in vereniging geweld plegen en poging tot doodslag tijdens rellen op de Coolsingel te Rotterdam

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die betrokken was bij rellen op 19 november 2021 op de Coolsingel in Rotterdam. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de Lijnbaan in Rotterdam geweld had gepleegd tegen politieagenten en een ME-bus door stenen te gooien. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplicht reclasseringscontact en deelname aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een redelijk regulier leven lijkt te leiden. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de Nationale Politie Eenheid Rotterdam en een slachtoffer van openlijke geweldpleging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/315298-21 en 10/153586-21
Datum uitspraak: 10 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het (nader in dit vonnis te bespreken) rapport van Reclassering Nederland d.d. 24 november 2021 in de zaak met parketnummer 10/315298-21;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten dat de verdachte zich met ingang van heden gedurende een periode van 2 jaar niet zal bevinden binnen een straal van 1 kilometer van de Coolsingel in Rotterdam, met bevel dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
  • dat zal worden bevolen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 ten laste gelegde is door de verdachte eveneens bekend. Er is een noodweer-verweer gevoerd dat hierna zal worden besproken. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewijsoverweging parketnummer 10/315298-21 feit 2 (primair – poging tot zware mishandeling)Standpunt verdedigingBetwist is dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
BeoordelingDe verdachte heeft een grote steen, vermoedelijk een stuk van een stoeptegel of baksteen, met enige kracht in de richting van een groep agenten gegooid. De afstand tussen de verdachte en de groep agenten was niet groot, zo heeft de rechtbank op de ter zitting getoonde en in het dossier beschreven camerabeelden zelf kunnen waarnemen. Eén van de agenten stond direct in de baan van de gegooide steen. Hij moest opzij stappen om niet geraakt te worden, hetgeen hij ook heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het gooien van een grote steen van zo een korte afstand zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken als de steen de agent had geraakt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 2 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
In de zaak met parketnummer 10/315298-21:
1
hij
op 19 november 2021 te Rotterdam,
openlijk, te weten op de Lijnbaan, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen en een goed, te weten een
ME-bus en de verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in
voornoemde ME-bus zaten, door meermalen met een stoeptegel en/of een
steen, tegen/in de richting van voornoemde ME-bus
en voornoemde inzittenden van de ME-bus te gooien;
2
hij op 19 november 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één
politieagent opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met kracht een stoeptegel heeft gegooid naar één
politieagent
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 10/153586-21:
hij op 12 juni 2021 te Rotterdam
openlijk, te weten, in het Museumpark, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer]
door die [naam slachtoffer] meerdere malen tegen het lichaam te slaan en
schoppen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte.

In de zaak met parketnummer 10/153586-21:Standpunt verdediging
Door de raadsman is primair een beroep gedaan op noodweer, subsidiair op putatief noodweer. Dit zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aannemelijk zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijk verdediging van (onder meer) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] zijn naar aangever toegegaan toen ze hem in het park zagen. Zij gingen verhaal halen om iets wat aangever een vriend van hen zou hebben aangedaan. Medeverdachte [naam medeverdachte] gaf aangever als eerste een vuistslag. Daarna zou aangever een mondelinge bedreiging jegens de verdachte en [naam medeverdachte] hebben geuit en zijn de drie mannen in een worsteling op de grond terecht gekomen. Daarbij hebben de verdachte en de medeverdachte aangever meerdere malen geslagen en geschopt. Getuigen verklaren dat aangever in elkaar werd geslagen door de verdachte en [naam medeverdachte] .
Uit het voorgaande blijkt dat het de verdachte en [naam medeverdachte] zijn geweest die de confrontatie met aangever hebben opgezocht en dat het geweld ook van hen beiden kwam. Dat aangever enig fysiek geweld richting de verdachte en [naam medeverdachte] heeft gebruikt is niet gebleken. Dat aangever naar de verdachte zou hebben uitgehaald, zoals de verdediging aanvoert, vindt evenmin steun in de bewijsmiddelen. Van een noodweersituatie is aldus geen sprake geweest. Ook blijkt nergens uit dat sprake was van een situatie waarin de verdachte abusievelijk maar verschoonbaar heeft kunnen menen dat er sprake was van een noodweersituatie.
Conclusie
Het beroep op (putatief) noodweer wordt verworpen.
In de beide zaken:
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die destrafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar en de verdachte is strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/315298-21:
Feit 1:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Feit 2:
Poging tot zware mishandeling.
In de zaak met parketnummer 10/153586-21:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op vrijdagavond 19 november 2021 werd via verschillende social media een demonstratie aangekondigd tegen de coronamaatregelen. Aanvankelijk gaven slechts enkele tientallen mensen gehoor aan deze oproep, maar binnen een half uur groeide dit groepje uit tot een menigte van naar schatting van de politie zo’n duizend man, hoofdzakelijk in het zwart gekleed en met gezichtsbedekking op. De grote menigte en de dreigende sfeer was de reden om naast de politie ook ME in te zetten.
De ontstane situatie werd achteraf door meerdere agenten omschreven als een ‘oorlogsgebied’: er werd voortdurend zwaar vuurwerk afgestoken, er werden branden gesticht en mensen belaagden de agenten en andere hulpverleners met stenen en andere harde voorwerpen. Zelfs toen de politie trachtte een veilige situatie te creëren voor de brandweer opdat deze kon blussen, bleven mensen gericht stenen gooien in de richting van de agenten en de brandweerlieden. Dat resulteerde erin dat de brandweer haar pogingen om te blussen moest staken. De agenten hebben waarschuwingsschoten gelost en zich zelfs genoodzaakt gezien om gericht te schieten.
Toen de politie op een gegeven moment door de rellende menigte gedwongen werd zich terug te trekken, hebben zij vier politievoertuigen moeten achterlaten. De uitzinnige menigte heeft zich vervolgens op die voertuigen gestort: men trapte en schopte tegen de auto’s en bussen, er werden onder meer fietsen, verkeersborden en tafels gebruikt om de voertuigen kapot te slaan en er werd brand in gesticht.
De verdachte heeft deelgenomen aan deze rellen door stenen in de richting van agenten en tegen een politiebus te gooien. Hij heeft verklaard dat hij stenen naar de groep agenten gooide om hen op afstand te houden, maar op de camerabeelden is te zien dat hij zelf op de agenten afloopt en een steen gooit, terwijl zij met een aanhouding bezig waren. Daarna pakt hij alles op wat voor zijn voeten komt en bekogelt meerdere keren een politiebusje.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Ook heeft de verdachte zich op 12 juni 2021 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen door samen met een ander in het openbaar het slachtoffer meermalen te slaan en tegen het lichaam te schoppen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank een rapport van Reclassering Nederland ontvangen, waaruit onder meer het volgende naar voren komt.
De verdachte lijkt een redelijk regulier leven te leiden zonder al te veel problemen. Hij woont bij zijn moeder en draagt positief bij aan het huishouden. Hij volgt onderwijs en heeft een bijbaan. Afgezien van een studieschuld bestaan er geen andere schulden en het uitgavenpatroon is stabiel.
Een aandachtspunt is daarentegen wel het middelengebruik van verdachte. Hij is gediagnosticeerd met ADHD en stelt dagelijks medicamenteus hasj of wiet te gebruiken, maar het gebruik hiervan kan ook zijn gemoedstoestand versterken.
Hij lijkt zijn handelingen enigszins te rechtvaardigen door te stellen dat hij pas tot actie overging nadat de politie in zijn opinie onrechtmatig had gehandeld door op mensen in te rijden. Hiermee doet hij zich voor als iemand die opkwam voor de betrokken personen die vanuit zijn standpunt “in nood verkeerden” en lijkt hij indirect aan te geven dat ook hij slachtoffer is. Daarmee laat verdachte de indruk achter dat hij onvoldoende besef heeft van de gevolgen van zijn handelen en de impact hiervan op de
maatschappij en bepaalde individuen. Hij lijkt zich in deze fase vooral zorgen te maken om de gevolgen voor hemzelf. Hier ligt dan ook een mogelijk risico voor herhaling.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact met een meldplicht, de verplichte deelname aan gedragsinterventie I-respect of een soortgelijke cursus gericht op agressiebeheersing. Ten slotte wordt geadviseerd om aan de verdachte de verplichting op te leggen om mee te werken aan controle op het gebruik van drugs en alcohol.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder tegen de achtergrond van de rellen waarbij zij plaatsvonden, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben, dat hij achteraf spijt lijkt te hebben en dat hij nog jong is. Een deel van de voorgenomen straf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan de verdachte zal daarnaast ook als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat hij een bedrag zal voldoen aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven in het kader van het herstel van de -mede door hem- door het onder 2 bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade.
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, eventueel in combinatie met een werkstraf, maar de rechtbank volgt daarin de verdediging niet.
Met name gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder de openlijke geweldplegingen hebben plaatsgevonden en gelet op het aandeel dat de verdachte daarin heeft gehad, kan met een straf als de verdediging voor ogen staat niet worden volstaan.
Aan de verdachte wordt, gelet op zijn jeugdige leeftijd in combinatie met het belang dat hij heeft om op overzienbare termijn zijn leven weer op te pakken, wel een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen en de rechtbank wijst de door de officier van justitie daartoe gedane vordering af.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7..Vordering(en) benadeelde partijen

De vordering van de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam/ schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd Nationale Politie Eenheid Rotterdam, ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 8.714,47 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu sprake is van het in vereniging met anderen geweld plegen, de verdachte niet alleen maar wel mede verantwoordelijk is te houden voor het veroorzaken van de gestelde schade en heeft, gelet op de rol van de verdachte tijdens het openlijk geweld, geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.000,00.
Zij heeft verzocht om aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit en een evenredige en billijke schatting te maken, bedragende maximaal € 1.000,00.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht, gelet op de rol die aan de verdachte bij het plegen van het openlijk geweld tegen het in de tenlastelegging genoemde voertuig kan worden toegeschreven in relatie tot de totale schade die aan de voertuigen is toegebracht, een vergoeding aan materiële schade van € 500,00 op haar plaats.
De benadeelde partij zal in het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam een schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] /schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 267,45 aan materiële schade en een vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, gelet op het beroep op (putatief) noodweer primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Standpunt officier van justitie
De officier van heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering in die zin dat de vordering aan materiële en immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 308,73, zijnde de helft van het totaal gevorderde, nu de mededader [naam medeverdachte] zich in het kader van een strafbeschikking heeft gecommitteerd aan betaling van de helft van de gevorderde schade, te weten € 308,73.
Zij heeft verzocht om aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht op te leggen.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/153586-21 de bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 350,00.
Met betrekking tot het daadwerkelijk toe te wijzen bedrag volgt de rechtbank het door de officier van justitie ingenomen standpunt. De verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van de helft van de vastgesteld schade, te weten in totaal aan materiële en immateriële schade een bedrag van € 308,73.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 308,73, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/315298-21 onder 1 en onder 2 primair en de in de zaak met parketnummer 10/153586-21 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) storten op het rekeningnummer van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waarbij de veroordeelde de officier van justitie in dit arrondissement een bewijs van die betaling doet toekomen onder vermelding van parketnummer 10/315298-21;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie I-Respect van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering of een andere gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing;
4. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol of drugs om het middelengebruik te beheersen, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Nationale Politie Eenheid Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van Nationale Politie Eenheid Rotterdam te betalen
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 308,73 (zegge: driehonderdacht euro en drieënzeventig eurocent), aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van Nationale Politie Eenheid Rotterdam te betalen
€ 308,73
(zegge: driehonderdacht euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 308,73 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op 10 februari 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In de zaak met parketnummer 10/315298-21:
1
hij
op of omstreeks 19 november 2021 (omstreeks 22.20 uur), te Rotterdam,
openlijk, te weten op de Lijnbaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/ of op
een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)nen en/of een goed, te weten een
ME-bus en/of de verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in
voornoemde ME-bus zaten, door (meermalen) met een (stoep)tegel en/of een
steen, althans een hard voorwerp, op/tegen/in de richting van voornoemde ME-bus
en/ of voornoemde inzittenden van de ME-bus te gooien;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij
op of omstreeks 19 november 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één of meer
politieagent(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen,
althans éénmaal (telkens)
- ( met kracht) een (stoep)tegel en/of een (bak)steen, althans een hard
voorwerp, heeft gegooid naar, althans in de richting van, één of meer
politieagent( en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 november 2021 (omstreeks 22:01:25 uur) te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, de Lijnbaan, in elk geval op of aan een openbare weg
en/ of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen personen en/ of goederen, welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans éénmaal (telkens) (met kracht) naar, althans in de
richting van, één of meer politieagent(en) gooien met een (stoep)tegel
en/of een (bak)steen, althans een hard voorwerp;
In de zaak met parketnummer 10/153586-21:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te Rotterdam
openlijk, te weten, in het Museumpark, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [naam slachtoffer]
door die [naam slachtoffer] meerdere malen tegen het lichaam te slaan en/ of stompen en/ of
schoppen;