ECLI:NL:RBROT:2022:990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
10/315165-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling tegen een ambtenaar tijdens rellen op de Coolsingel te Rotterdam

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de rellen op de Coolsingel te Rotterdam op 19 november 2021. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling tegen een politieambtenaar, die werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Tijdens de rellen, die ontstonden naar aanleiding van een aangekondigde demonstratie tegen coronamaatregelen, heeft de verdachte een ijzeren staaf opgepakt en daarmee in de richting van de politieagent gezwaaid. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel. Echter, de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen, omdat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de agent zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplicht reclasseringscontact en een meldplicht. De rechtbank weigerde de vrijheidsbeperkende maatregel die door de officier van justitie was geëist, maar oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, een gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de Politie Eenheid Rotterdam en een slachtoffer van de geweldsdelicten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/315165-21
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het nader in dit vonnis te bespreken rapport van Reclassering Nederland d.d. 25 januari 2022;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten dat de verdachte zich met ingang van heden gedurende een periode van 2 jaar niet zal bevinden binnen een straal van 1 kilometer van de Coolsingel in Rotterdam, met bevel dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
  • dat zal worden bevolen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijsFeit 1

Vrijspraak poging tot doodslag en bewijsoverweging poging tot zware mishandeling.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen. Het opzet op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel acht de officier van justitie aanwezig in de zin van voorwaardelijk opzet.
Standpunt verdedigingDe verdachte moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van opzet op dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
Beoordeling
De verdachte heeft, tijdens een charge van de ME, een ijzeren staaf opgepakt en daarmee in de richting van aangever gezwaaid. Hij heeft daarbij het schild van aangever geraakt, maar niet aangever zelf.
Omdat uit het dossier noch het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel aan aangever, doet de vraag zich voor of de verdachte daarop wel opzet heeft gehad in voorwaardelijke zin.
Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever potentieel dodelijk letsel zou toebrengen. Hij heeft weliswaar met de ijzeren staaf in de richting van aangevers hoofd en lichaam gezwaaid en het schild geraakt, maar niet staat vast hoe hard en op welke exacte hoogte van het lichaam de verdachte heeft geslagen. De aangever droeg bovendien beschermende kleding, waaronder een helm. Dat met het slaan dodelijk letsel had kunnen ontstaan, staat daarmee onvoldoende vast.
Conclusie
De onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De poging tot zware mishandeling.
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen.
Door met een ijzeren pijp meermalen uit te halen in de richting van de aangever heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De door de aangever gedragen beschermende kleding is immers niet van dien aard dat zij tegen alle vormen van letsel beschermt. Zo zijn delen van de armen en benen onbedekt, terwijl het slaan met een ijzeren pijp op die lichaamsdelen ook zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.
Feit 2
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 19 november 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] (werkzaam als lid van de Mobiele Eenheid) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen met een ijzeren staaf,
heeft geslagen enzwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd en
het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 19 november 2021 te Rotterdam, zich met geweld
heeft verzet tegen een politieambtenaar, [naam slachtoffer] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de
aanhouding van verdachte, door:
-zich met kracht los te rukken tijdens de aanhouding;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
Poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Feit 2:
Wederspannigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Het beroep op putatief noodweer

Standpunt verdedigingDe raadsvrouw heeft een beroep gedaan op putatief noodweer. Zij heeft aangevoerd dat het door de ME richting de verdachte toegepaste geweld – het met de wapenstok slaan tegen zijn rug en gezicht – niet noodzakelijk en gepast was en dat daarom sprake is geweest van wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verweren. Dit zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
BeoordelingVoor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De verdachte is door de op de Coolsingel aanwezige ME tijdens de rellen meerdere malen gesommeerd om weg te gaan, waarbij is aangezegd dat anders geweld tegen hem gebruikt zou worden. De verdachte is niet weggegaan, waarna verbalisant [naam slachtoffer] hem een duw en een klap met zijn wapenstok heeft gegeven. Daarna is de verdachte nog twee keer geslagen. De verdachte liep hierna de hoek om en pakte de stalen pijp op en heeft daarmee verbalisant [naam slachtoffer] geslagen.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Uit het bovenstaande blijkt dat de ME duidelijk heeft gemaakt dat de verdachte weg moest gaan. Er is hem gezegd dat anders geweld gebruikt zou worden. De verdachte was dus een gewaarschuwd man, maar heeft geen gehoor gegeven aan het bevel. Dat verbalisant [naam slachtoffer] de verdachte vervolgens een duw heeft gegeven en hem met de wapenstok heeft geslagen, is dan ook geen wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat de ME geen ongeoorloofd dan wel disproportioneel geweld heeft toegepast jegens de verdachte. Nu de ME-er in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was, levert het slaan met de ijzeren pijp door de verdachte geen noodweer op.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting zijn evenmin feiten en omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er op het moment waarop de verdachte de ME-er met de ijzeren staaf sloeg, sprake was van een situatie waarin de verdachte abusievelijk maar verschoonbaar heeft kunnen menen dat er sprake was van een noodweersituatie.
Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op vrijdagavond 19 november 2021 werd via verschillende social media een demonstratie aangekondigd tegen de coronamaatregelen. Aanvankelijk gaven slechts enkele tientallen mensen gehoor aan deze oproep, maar binnen een half uur groeide dit groepje uit tot een menigte van naar schatting van de politie zo’n duizend man, hoofdzakelijk in het zwart gekleed en met gezichtsbedekking op. De grote menigte en de dreigende sfeer was de reden om naast de politie ook ME in te zetten.
De ontstane situatie werd achteraf door meerdere agenten omschreven als een ‘oorlogsgebied’: er werd voortdurend zwaar vuurwerk afgestoken, er werden branden gesticht en mensen belaagden de agenten en andere hulpverleners met stenen en andere harde voorwerpen. Zelfs toen de politie trachtte een veilige situatie te creëren voor de brandweer opdat deze kon blussen, bleven mensen gericht stenen gooien in de richting van de agenten en de brandweerlieden. Dat resulteerde erin dat de brandweer haar pogingen om te blussen moest staken. De agenten hebben waarschuwingsschoten gelost en zich zelfs genoodzaakt gezien om gericht te schieten.
Ook de verdachte bevond zich tijdens de rellen op de Coolsingel en vanwege de situatie ter plaatse vorderde een agent hem om weg te gaan. De verdachte heeft daar geen gevolg aan gegeven. Pas nadat de agent zijn schild en wapenstok had ingezet om de verdachte ertoe te bewegen te vertrekken, heeft de verdachte zich omgedraaid en zo de indruk gewekt dat hij daar alsnog gevolg aan gaf. Echter, de verdachte keerde terug met een stalen pijp die hij had opgeraapt en sloeg daarmee meerdere keren in de richting van de agent. Het is aan de - de agent te hulp geschoten - collega’s te danken geweest dat de verdachte de aanval jegens de politieman heeft moeten staken en zo is voorkomen dat de verdachte hem daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen toebrengen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen enkel respect heeft gehad voor het ter plaatse optredende gezag, dat op dat moment met man en macht bezig was om de orde ter plaatse te kunnen controleren en herstellen. De verdachte heeft met zijn handelen juist bijgedragen aan een situatie waarin politiemensen hebben gevreesd voor hun leven en niet in staat waren hun aandacht te richten op de ernstige situatie die zich op datzelfde moment ter plaatse voordeed.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ook heeft de rechtbank een rapport van Reclassering Nederland ontvangen, waaruit onder meer het volgende naar voren komt.
De verdachte is op jeugdige leeftijd naar Nederland gekomen en werkt momenteel als controleur, vorkheftruckchauffeur en reachstackerchauffeur in de haven van Rotterdam.
De verdachte heeft een periode van een moeilijke financiële situatie met hulp van de
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen afgesloten en is nu schuldenvrij.
Door een problematische jeugd is hij in een voortdurende staat van alertheid, met wantrouwen als basis. Daardoor gaat er altijd van alles door zijn hoofd en zit hij altijd vol adrenaline. De verdachte gebruikt al sinds zijn tienerjaren verdovende middelen, voornamelijk om rust in zijn hoofd te kunnen ervaren.
De reclassering ziet geen aanwijzingen voor overheersende of normaliter gedragsbepalende problemen met agressie en het onderhavige delict maakt dan ook een incidentele indruk waarbij hij in een paniek- en verweerreactie kwam nadat hij was geslagen door de ME. Zonder nadenken is hij terug gaan slaan, een reactie die zijn oorsprong mogelijk vindt in zijn gewelddadige verleden. Hoewel het recidiverisico wordt ingeschat als laag, ziet de reclassering een meerwaarde in het volgen van een behandeling, die zich kan richten op het versterken van zijn copingmechanisme en behandeling van eventuele trauma's.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact met een meldplicht, een verplichting om zich ambulant te laten behandelen en een verplichting om mee te werken aan controle op het gebruik van middelen.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, in het bijzonder tegen de achtergrond van de rellen waarbij zij plaatsvonden, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank houdt daarbij wel rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit het reclasseringsrapport naar voren komen. Een deel van de voorgenomen straf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het door verdachte ondergane voorarrest.
De rechtbank volgt daarin de verdediging niet. Met name gelet op de situatie waarin de verdachte de feiten heeft gepleegd en de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit kan met een straf als door de verdediging is bepleit niet worden volstaan.
Aan de verdachte wordt wel een aanzienlijk lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen en wijst de door de officier van justitie daartoe gedane vordering af.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd Politie Eenheid Rotterdam, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 221,74 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 96,20. De overige schade acht de officier van justitie onvoldoende onderbouwd.
Zij heeft verzocht om aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 96,20 (de hoes van het schild). De overige schade waarvan vergoeding wordt gevorderd staat onvoldoende vast.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering tot een bedrag van € 96,20 genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam een schadevergoeding betalen van € 96,20, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] .
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] , ter zake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 450,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Zij heeft verzocht om aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van strafrecht op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 450,00, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] een schadevergoeding betalen van
€ 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 180, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, gedurende proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal meewerken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek op het gebruik van middelen en alcohol, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 96,20 (zegge: zesennegentig euro en twintig eurocent), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van Politie Eenheid Rotterdam te betalen
€ 96,20(zegge:
zesennegentig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 96,20 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro )aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 november 2021tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 450,00(zegge:
vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 450,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
9 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op 10 februari 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] (werkzaam als lid van de Mobiele Eenheid)
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen) met een ijzeren buis/staaf, althans een hard en/of zwaar voorwerp,
heeft geslagen en/ of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het hoofd en/ of
het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een politieambtenaar, [naam slachtoffer] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening, te weten het vorderen van verdachte om weg te gaan en/ of de
aanhouding van verdachte,
door:
-(meermalen) met een ijzeren buis/ staaf, althans een hard en/ of zwaar voorwerp, te
slaan en/of zwaaiende bewegingen te maken richting het hoofd en/of het lichaam
van die [naam slachtoffer] en/ of
-zich (met kracht) te verzetten en/ of los te rukken tijdens de aanhouding.