In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 9 november 2022 een vonnis in incident uitgesproken. De eiseres, L.C.S. Piping B.V., heeft een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. De procedure betreft een incident waarin gedaagden vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, op grond van artikel 93 Rv, omdat het geschil voortvloeit uit een arbeidsverhouding. L.C.S. Piping vordert in de hoofdzaak schadevergoeding van € 119.634,45 wegens onrechtmatig handelen door de gedaagden, die volgens eiseres betrokken zijn bij verduistering en belastingfraude. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is, maar dat de vordering van L.C.S. Piping op [gedaagde03] betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst, waardoor de kantonrechter bevoegd is. De rechtbank besluit de gehele zaak naar de kantonrechter te verwijzen om te voorkomen dat er tegenstrijdige uitspraken worden gedaan. L.C.S. Piping wordt veroordeeld in de kosten van [gedaagde03] in het incident, terwijl de proceskosten tussen L.C.S. Piping en de andere gedaagden worden gecompenseerd.