ECLI:NL:RBROT:2022:9775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
C/10/639350 / HA ZA 22-458
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in incident tot vrijwaring in civiele aansprakelijkheidszaak met betrekking tot verzekeringsdekking

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 2 november 2022 een vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eiseres in de hoofdzaak, de commanditaire vennootschap Greendal Vergisting CV, heeft Univé Stad en Land B.V. en Marsh B.V. aangesproken voor schadevergoeding na een brand op 1 juni 2019. Greendal stelt dat Univé, als assurantietussenpersoon, en Marsh, als placing broker, tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, wat heeft geleid tot een onduidelijke verzekeringsdekking. De rechtbank heeft geoordeeld dat Univé voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die Marsh verplicht tot vrijwaring. De vordering van Univé om Marsh in vrijwaring op te roepen is toegewezen. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 14 december 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639350 / HA ZA 22-458
Vonnis in incident van 2 november 2022
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
GREENDAL VERGISTING CV,
gevestigd in Dalfsen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIVÉ STAD EN LAND B.V.,
statutair gevestigd in Apeldoorn,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARSH B.V.,
statutair gevestigd in Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. (DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
statutair gevestigd in ‘s-Gravenhage
gedaagde,
4. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (AVÉRO),
statutair gevestigd in Apeldoorn,
gedaagde,
5. de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V. H.O.D.N. ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING,
gevestigd in Brussel (België)
gedaagde,
6. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
statutair gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.
De partijen in het incident worden hierna ‘Greendal’ en ‘Univé’ genoemd. Gedaagde sub 2 wordt hierna ‘Marsh’ genoemd. Gedaagden sub 3 tot en met 6 worden hierna gezamenlijk ‘de Verzekeraars’ genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 6 worden hierna gezamenlijk ‘Univé c.s.’ genoemd.

1 ..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 31 mei 2022, met producties 1 tot en met 73;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met producties 1 tot en met 4;
  • de akte uitlaten na incidentele conclusie tot vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Greendal vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Univé c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van 55% van € 3.825.198,00, dan wel een nader door de rechtbank te bepalen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019;
Univé en Marsh hoofdelijk te veroordelen tot betaling van 45% van € 3.825.198,00, dan wel een nader door de rechtbank te bepalen vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019;
Univé c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 6.775,00, de kosten van [naam01] ten bedrage van € 19.720,00 inclusief btw en de kosten van [naam02] ten bedrage van € 15.935,07 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2019;
met veroordeling van Univé c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
Aan haar vordering legt Greendal - samengevat weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
2.2.1.
Univé is de assurantietussenpersoon van Greendal. Greendal heeft haar volledige verzekeringspakket ondergebracht bij Univé. Univé heeft via Marsh (de placing broker) het risico op de verzekeringsbeurs geplaatst. Marsh heeft in opdracht van Univé de verzekering bij verschillende verzekeraars ondergebracht. Elke verzekeraar heeft een bepaald percentage als aandeel in de totale polis.
2.2.2.
Drie verzekeraars, met een totaal aandeel van 45% in de totale polis, hebben eind september 2018 de verzekering opgezegd, met inachtneming van de in de polis opgenomen opzegperiode. De opzegmededelingen zijn naar Marsh gezonden. Marsh heeft de opzeggingen niet direct met Greendal gecommuniceerd, maar wel met Univé. Univé heeft Greendal echter niet tijdig over de opzeggingen bericht. Marsh heeft vervolgens op 31 december 2018 zelfstandig en zonder een daartoe strekkend verzoek van Greendal of de resterende verzekeraars het resterende aandeel van 55% van de verzekeringsdekking opgezegd.
2.2.3.
Er is tussen Univé, Marsh, de Verzekeraars en Greendal gecorrespondeerd om tot herstel van de verzekeringen te komen. Vervolgens is op 1 juni 2019 brand uitgebroken bij Greendal. Op het moment van de brand bestond nog steeds onduidelijkheid omtrent de dekking onder brandpolissen. Greendal heeft daarom Univé, Marsh en de Verzekeraars aansprakelijk gesteld. Univé is aansprakelijk voor de brandschade, omdat zij niet de zorg van een goed opdrachtnemer ex artikel 7:401 BW in acht heeft genomen. Marsh is aansprakelijk voor de brandschade, omdat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en/of doordat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De Verzekeraars moeten op grond van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden dekking verlenen voor de brandschade, omdat zij er in dit specifieke geval niet vanuit mochten gaan dat Marsh Greendal vertegenwoordigde toen Marsh de dekking onder de polis opzegde.
2.2.4.
Partijen hebben de schade vast laten stellen als ware er dekking onder een brandverzekering. Zowel de materiële, als de bedrijfsschade is getaxeerd. De brandschade kan worden begroot op € 3.825.198,00. De brandschade kan worden verdeeld in een deel waarbij met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn is opgezegd (45%) en een deel waarbij daarbuiten is opgezegd (55%). Univé en Marsh zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de totale brandschade. De Verzekeraars hadden niet mogen opzeggen en zij zijn daarom aansprakelijk voor 55% van de schade (iedere afzonderlijke verzekeraar voor het oorspronkelijk ingetekende percentage).

3..Het geschil in het incident

3.1.
Univé vordert dat haar wordt toegestaan Marsh in vrijwaring op te roepen.
3.2.
Univé stelt daartoe - samengevat weergegeven - het volgende.
3.2.1.
Univé heeft er recht en belang bij om Marsh in vrijwaring op te roepen. De samenwerking tussen Univé en Marsh is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, die tot stand is gekomen tussen de rechtsvoorganger van Univé en Marsh. In deze samenwerkingsovereenkomst zijn de uitgangspunten voor de samenwerking neergelegd en is onder meer vastgesteld welke taken beide partijen zouden moeten uitvoeren. Daarmee is duidelijk vastgelegd wat partijen over en weer van elkaar (mogen) verwachten.
3.2.2.
Marsh is
primairtoerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. De belangrijkste taak van Marsh als placing broker is het onderbrengen van verzekeringen bij verzekeraars en het zorgen voor continuering van die verzekeringen. Dat is wat Univé, doordat zij geen toegang heeft tot de verzekeringsbeurs, zelf niet kan. Marsh heeft zich echter onvoldoende ingespannen om de opgezegde aandelen van 45% opnieuw verzekerd te krijgen en Marsh heeft, zonder daartoe geïnstrueerd te zijn en/of zonder daartoe gemachtigd te zijn, de resterende verzekerde aandelen van 55% opgezegd.
3.2.3.
Subsidiairbaseert Univé de aansprakelijkheid van Marsh op hoofdelijkheid ex artikel 6:10 BW in samenhang met de artikelen 6:101 en 6:102 BW. Als de schade van Greendal (mede) het gevolg is van een fout waarvoor Univé tegenover Greendal aansprakelijk is, heeft Univé er recht op en belang bij dat in een vrijwaringszaak de (eventuele) onderlinge draagplicht tussen Univé en Marsh kan worden vastgesteld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
3.3.
Greendal refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt, dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Univé heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en Marsh een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring door Marsh verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu Greendal zich daarnaast heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
staat toe dat Marsh B.V. door Univé wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
14 december 2022;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 december 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J Arts en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
3349 / 3455