ECLI:NL:RBROT:2022:977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
C/10/617498 / HA ZA 21-384
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van zorgverzekeraar tot terugvordering van vergoedingen zorgdeclaraties wegens fraude

In deze zaak vordert een zorgverzekeraar terugbetaling van vergoedingen die zijn uitgekeerd aan een zorgverlener, op basis van gestelde fraude. De zorgverzekeraar heeft declaraties ingediend voor zorg verleend aan 53 verzekerden tussen 1 januari 2018 en 31 maart 2019. De zorgverzekeraar stelt dat er onregelmatigheden zijn geconstateerd in de declaraties, wat leidt tot de conclusie dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. De gedaagden, waaronder de zorgverlener en enkele andere betrokkenen, betwisten de beschuldigingen van fraude en voeren aan dat er geen individueel dossieronderzoek is gedaan, waardoor zij zich niet adequaat kunnen verdedigen.

Tijdens de zitting is besproken dat de zorgverzekeraar geen toegang heeft gekregen tot de individuele zorgdossiers, ondanks toestemming van de betrokken verzekerden. De rechtbank heeft besloten dat de zorgverzekeraar in de gelegenheid moet worden gesteld om relevante informatie op individueel declaratieniveau bij de curator van de zorgverlener op te vragen en te onderzoeken. De zaak is verwezen naar een roldatum over drie maanden, zodat de zorgverzekeraar de benodigde informatie kan analyseren en de uitkomst kan presenteren in een akte. De gedaagden krijgen vervolgens de kans om hierop te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van deze aktes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617498 / HA ZA 21-384
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
gedaagde,
niet verschenen,

3. [naam gedaagde 3],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde,
advocaat mr. J. de Haan en mr. R.M.W. de Haan te Utrecht,

4. [naam gedaagde 4],

wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde,
advocaat mr. R.W. de Pater en mr. I.H.M. van Mierlo te Breda.
Partijen zullen hierna respectievelijk [naam eiseres], [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2021, met producties 1 tot en met 24,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 3], met producties 1 tot en met 20,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 4], met producties 1 tot en met 11,
  • de oproepingsbrieven van 9 september 2021 van de rechtbank voor de mondelinge
  • de akte overlegging producties van [naam eiseres], met producties 22 tot en met 29, en de
  • het bezwaar van [naam gedaagde 3] van 24 november 2021,
  • het mailbericht van de griffier houdende de beslissing van de rechtbank op het bezwaar,
  • de schriftelijke reactie van mr. Van Heest ten behoeve van de mondelinge behandeling,
  • de spreekaantekeningen van mr. De Jong,
  • de mondelinge behandeling op 2 december 2021,
  • de spreekaantekeningen (‘deel 2’) van mr. De Jong.
1.2.
[naam gedaagde 1] is op 25 mei 2021 in staat van faillissement verklaard, zodat de procedure tegen haar op de voet van artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege is geschorst.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vordering

2.1.
[naam eiseres] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 654.997,82 ter zake van onrechtmatige dan wel onverschuldigd betaalde declaraties,
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 6.283,75 ter zake van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid,
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 4.695,35 aan verschenen wettelijke rente, te vermeerderen met de lopende wettelijke rente,
de koopovereenkomst van 14/18 september 2019 tussen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] ter zake van de woning aan de [adres] wordt vernietigd, met bepaling dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is,
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
2.2.
[naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.

3..De beoordeling

In de zaak tegen [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]
3.1.
Bij zorgverzekeraar [naam eiseres] zijn declaraties van zorgaanbieder [naam gedaagde 1] ingediend voor het verlenen van zorg aan 53 [verzekerden] over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2019. [naam eiseres] heeft deze declaraties aan [naam gedaagde 1] uitbetaald.
[naam eiseres] vordert onder meer, daar komt het in de kern op neer, betaling van het totaalbedrag van die declaraties, wegens onrechtmatig handelen en/of op grond van onverschuldigde betaling. [naam eiseres] legt daaraan ten grondslag dat bij eigen onderzoek in een groot aantal declaraties onregelmatigheden zijn geconstateerd, dat er aldus sprake is van fraude, en dat daarom alle declaraties van [naam gedaagde 1] aan deze 53 verzekerden over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2019 in het geheel niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hebben gemotiveerd betwist dat sprake is van fraude.
3.2.
Ter zitting is onder meer aan de orde gekomen dat [naam eiseres] geen individueel dossieronderzoek heeft gedaan. Volgens [naam gedaagde 3] (voorheen de middellijk bestuurder van [naam gedaagde 1]) kan zij zich daardoor niet deugdelijk verweren tegen het verwijt van fraude, te meer nu [naam gedaagde 1] sinds de overname van haar onderneming door [naam bedrijf] niet meer beschikt over de zorgdossiers. Namens [naam eiseres] is verklaard dat geen individueel dossieronderzoek heeft plaatsgevonden omdat [naam gedaagde 1] dan wel [naam gedaagde 3], ondanks de gegeven toestemming van de betrokken verzekerden, geen afschrift van de individuele zorgdossiers aan [naam eiseres] heeft willen verstrekken.
3.3.
Aan het slot van de zitting is door of namens [naam gedaagde 3] verklaard dat zij in een soortgelijke zaak bij een andere zorgverzekeraar haar medewerking heeft verleend om op grond van de toestemmingsverklaringen van de betrokken verzekerden de zorgverzekeraar inzage te verschaffen in de individuele zorgdossiers en dat dat voor die zorgverzekeraar aanleiding is geweest om de tuchtklacht tegen [naam gedaagde 1] in te trekken. [naam eiseres] heeft daarop op haar beurt nadrukkelijk aangeboden om in dat geval alle door de rechtbank gewenste informatie op dossierniveau in het geding te brengen.
3.4.
Uit het voorgaande begrijpt de rechtbank dat [naam gedaagde 3] ook in deze zaak bereid is om haar medewerking aan [naam eiseres] te verlenen om inzage te verkrijgen in de individuele zorgdossiers van [verzekerden] waar het in deze zaak om gaat. Namens [naam gedaagde 3] is verklaard dat de zorgadministratie beschikbaar is bij de curator in het faillissement van [naam gedaagde 1] (of dat van haar rechtsopvolgster, waarbij dezelfde curator is benoemd als in het faillissement van [naam gedaagde 1]).
3.5.
Nu die administratie van belang kan zijn voor de beoordeling van de vorderingen van [naam eiseres], zal de rechtbank [naam eiseres] overeenkomstig haar aanbod in de gelegenheid stellen om alle relevante informatie op individueel declaratieniveau bij de curator op te vragen en te onderzoeken.
3.6.
De zaak zal daartoe naar een roldatum worden verwezen over drie maanden. Met een dergelijke ruime termijn wordt [naam eiseres] in staat gesteld om de door de curator aan te leveren informatie te analyseren en de uitkomst daarvan onderbouwd te presenteren in een te nemen akte. Vervolgens zullen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] in de gelegenheid worden gesteld om daar bij antwoordakte op te reageren. Omdat de rechtbank aanneemt dat ook met het opstellen van een onderbouwde reactie geruime tijd gemoeid kan zijn, zal ook daarvoor een ruimere termijn dan gebruikelijk worden gegeven. Het staat de partij die aan het woord is overigens vrij de zaak desgewenst eerder op te brengen voor het nemen van haar akte.
3.7.
In afwachting van de te nemen aktes zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4..De beslissing

De rechtbank
In de zaak tegen [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 27 april 2022 teneinde [naam eiseres] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten zoals overwogen in 3.6., waarna [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] op de rolzitting van acht weken later in de gelegenheid zullen worden gesteld om bij akte te reageren,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
2438/196