ECLI:NL:RBROT:2022:9743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
10-174376-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en verboden wapenbezit met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1967, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 9 juli 2022 in Sliedrecht het slachtoffer met een boksbeugel tegen het gezicht geslagen, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, wat de rechtbank heeft opgelegd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan eerdere voorwaarden van de reclassering en dat er een hoog recidiverisico is. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 810,- aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-174376-22
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren op [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 9 juli 2022 slachtoffer [slachtoffer01] met een boksbeugel in het gezicht heeft geslagen. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht als gevolg van het slaan met een boksbeugel tegen het (voor)hoofd/in het gezicht, aanmerkelijk.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte hiermee op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet had om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 juli 2022 te Sliedrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
die genoemde [slachtoffer01]
- met een boksbeugeltegen het gezicht
heeft geslagen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op 9 juli 2022te Sliedrecht
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet wapens en
munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..(primair)

poging tot zware mishandeling;

2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een boksbeugel tegen het gezicht te slaan. Deze geweldshandeling heeft de verdachte bij (het portiek van) de woning van het slachtoffer gepleegd. Het ontstane letsel is relatief gering gebleken, maar dit is zeker niet de verdienste van de verdachte geweest. Het voorhanden hebben van een boksbeugel geldt als verboden wapenbezit, waartegen streng dient te worden opgetreden. Dat de verdachte een conflict had met het slachtoffer is geen enkele rechtvaardiging voor een dergelijke geweldsuitbarsting. De verdachte heeft er op de zitting geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij fout heeft gehandeld. Dit soort geweld zorgt voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is al geruime tijd sprake van problematiek op vrijwel alle leefgebieden. Verder zijn er problemen op het gebied van emotieregulatie. Betrokkene lijkt niet in staat te zijn om adequaat te reageren op het gedrag van anderen. Het algemene beeld is dat betrokkene over onvoldoende vaardigheden beschikt om op een juiste manier om te kunnen gaan met problemen en emoties. Daarbij lijkt hij onvoldoende inzicht te hebben in zijn eigen handelen en de mogelijke consequenties daarvan. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. In de afgelopen jaren stond betrokkene onder toezicht van de reclassering, maar hield hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken in de regel worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank ziet geen ruimte voor een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, omdat de verdachte er op de zitting geen blijk van heeft gegeven dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan toezicht en begeleiding van de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 524,- aan materiële schade en een vergoeding van € 750,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Voor de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat zijn bril is gebroken. De bril kostte € 649,- waarvan de zorgverzekeraar € 125,- heeft vergoed. Het restant heeft de benadeelde partij zelf moeten betalen. Dit bedrag van € 524,- wordt thans gevorderd.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde factuur blijkt dat er op 1 september 2022 een nieuwe bril is gekocht. Er is onvoldoende onderbouwd waarom de benadeelde partij tot aanschaf van een nieuwe bril moest overgaan en de schade niet beperkt kon worden tot reparatiekosten. Daarbij springt in het oog dat de aanschaf van de nieuwe bril eerst twee maanden na het incident heeft plaatsgevonden. De bril die door de klap was gebroken, was gekocht op 8 januari 2019 voor een bedrag van € 500,-. Rekening houdend met afschrijving begroot de rechtbank de waardevergoeding op € 60,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit ook immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,- zodat de vordering voor het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 810,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 810,- (zegge: achthonderdtien euro), bestaande uit € 60,- als vergoeding van materiële schade en € 750,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 810,-(hoofdsom,
zegge: achthonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 810,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Sliedrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet
die genoemde [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal,
- met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans
het hoofd, heeft geslagen en/of
- met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp, in de arm en/of de borst,
althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Sliedrecht
[slachtoffer01] heeft mishandeld door die genoemde [slachtoffer01] meermalen, althans
eenmaal,
- met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans
het hoofd, te slaan en/of
- met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp, in de arm en/of de borst,
althans het lichaam, te steken;
2
hij
op of omstreeks 9 juli 2022
te Sliedrecht
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet wapens en
munitie,
te weten
een boksbeugel
voorhanden heeft gehad.