ECLI:NL:RBROT:2022:9724

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
10-285721-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting, mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 oktober 2021 in Rotterdam heeft geprobeerd een vrouw te verkrachten, haar te mishandelen en haar kleding te vernielen. De verdachte, geboren in Polen en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft het slachtoffer in haar eigen woning met geweld gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer stevig heeft vastgepakt, haar op het hoofd heeft geslagen en haar kleding heeft gescheurd. De poging tot verkrachting is niet voltooid door het verzet van het slachtoffer en de tijdige komst van haar vriend.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot verkrachting, mishandeling en vernieling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.011,24 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de impact van de feiten op het slachtoffer benadrukt, evenals de noodzaak om de verdachte te straffen voor zijn daden. De verdachte heeft spijt betuigd en aangegeven dat hij in Polen behandeling voor zijn alcoholgebruik wil ondergaan. De rechtbank heeft geen ruimte gezien voor een voorwaardelijk strafdeel, gezien de ernst van de feiten en het gebrek aan inzicht van de verdachte in zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-285721-21
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Polen) op [geboortedatum01] 1992,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, in Rotterdam,
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering aanpassing omschrijving feiten, waarbij de opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is aangepast. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het op de keel/nek/hals van het slachtoffer uitgeoefende geweld (vierde gedachte streepje feit 1 en derde gedachte streepje feit 2). Gelet hierop worden de feiten zonder nadere bespreking bewezen verklaard op onderstaande wijze.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere
feitelijkheid
[slachtoffer01] te dwingen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
- (meermaals) tegen die [slachtoffer01] heeft gezegd/geroepen: “ik ben
hier op een missie, ik moet je een beurt geven” en “ik ga je
verkrachten” en “ik ga je neuken” en
- die [slachtoffer01] stevig heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer01] op het hoofd heeft geslagen
en
- kledingstukken van het lichaam van die [slachtoffer01] heeft
gerukt en
- zijn eigen onderkleding heeft uitgedaan, waardoor
hij, verdachte, een ontbloot onderlichaam had en
- boven op het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gezeten en
- zijn ontblote geslachtsdeel op en/of tussen de billen van die [slachtoffer01] heeft geplaatst en/of geduwd en/of
gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 21 oktober 2021 te Rotterdam
[slachtoffer01] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer01] stevig vast te pakken en
- die [slachtoffer01] op het hoofd te slaan;
3.
hij op 21 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk kledingstukken (een korte
broek en een string en een t-shirt), die
aan [slachtoffer01] toebehoorden heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..+ 2. + 3.

Eendaadse samenloop van:

poging tot verkrachting
en
mishandeling
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer in haar eigen woning te verkrachten nadat hij zich met een smoes de woning in heeft gedrongen. Met geweld heeft hij geprobeerd haar te dwingen seks met hem te hebben. De verdachte heeft het slachtoffer stevig vastgepakt, tegen haar hoofd geslagen en haar letterlijk de kleren van het lijf gescheurd. Zelfs toen zij zich aan zijn greep ontworsteld had en haar woning probeerde te ontvluchten, liet hij zijn voornemen niet varen. Hij ging haar achterna en probeerde haar te beletten het pand te verlaten. Dat het bij een poging is gebleven komt door het hevige verzet van het slachtoffer en het op tijd arriveren van haar vriend die het slachtoffer heeft kunnen ontzetten.
Met deze handelingen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer had een aanzienlijk aantal blauwe plekken over haar hele lichaam. Daarnaast heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De aanval op het slachtoffer vond plaats in haar eigen woning. Een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Op dat gevoel van veiligheid heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt, in aanmerking genomen dat de verdachte de onderbuurman van het slachtoffer was, dat met hem de opgang tot haar woning deelde. Feiten als deze laten in het algemeen gedurende langere tijd diepe sporen van fysiek en psychisch leed achter. In deze zaak is dat niet anders, zoals het slachtoffer heeft verwoord bij het uitoefenen van het spreekrecht op de zitting.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van de verdachte, zowel uit Nederland als uit Polen, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben op 25 mei 2022 een rapport over de verdachte uitgebracht. Verklaringen van het slachtoffer, van haar vriend, van de vader van de verdachte en van medewerkers van de politie waren mede aanleiding voor het laten doen van onderzoek. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij gebrek aan hetero-anamnestische informatie en de beperkte medewerking van betrokkene is er slechts beperkt zicht gekomen op betrokkene en kunnen de deskundigen behalve de stoornissen in het gebruik van alcohol en cannabis geen andere psychische stoornis vaststellen. Daarom is het niet mogelijk om te adviseren over de mate van toerekenbaarheid en evenmin om te komen tot een eventueel pathologisch bepaald recidiverisico. Het is niet mogelijk om tot een onderbouwde schatting van de kans op recidive te komen voor zowel gewelds- als zedendelicten. Dit betekent dat de deskundigen geen antwoord kunnen geven op de vraag welke interventies kunnen worden aanbevolen om een eventueel recidivegevaar te beperken. Een gedragskundig behandeladvies binnen een juridisch kader kan dan ook niet worden geadviseerd.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juni 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Betrokkene toont weinig zelfinzicht, bagatelliseert zijn eigen rol en ziet, weliswaar wisselend, de ernst van zijn daden niet in. Gezien de informatievoorziening rondom betrokkene zijn gedrag summier is, zijn er nog veel zaken onduidelijk. Gelet op de proceshouding van betrokkene, waarbij hij wegblijft van de inhoud, heeft de reclassering geen gevarenrisico’s kunnen inschatten. Zij heeft derhalve geen bijzondere voorwaarden kunnen opstellen. De reclassering wil vermelden dat de onmogelijkheden, betreffende de taalbarrière, tijdens de eventuele detentie kunnen worden aangepakt, welke een toekomstige voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) kan aanmoedigen. De noodzaak tot het leren van de Nederlandse taal is nodig om een werkbaar traject op te zetten. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Ter zitting heeft de verdachte herhaaldelijk en indringend spijt betuigd en er blijk van gegeven de ernst van zijn daden en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer in te zien. Hij heeft voorts aangegeven dat hij zich realiseert dat zijn drankgebruik problematisch is en daarvoor in Polen weer onder behandeling te willen gaan zodra hij in vrijheid wordt gesteld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank ziet gelet op de uitgebrachte rapportages en ook overigens geen aanleiding om de bewezen verklaarde feiten de verdachte niet volledig toe te rekenen.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Gezien de rapportages die over de verdachte zijn uitgebracht – waarin de rapporteurs zich van advies onthouden omdat zij door de gebrekkige medewerking van de verdachte geen uitspraken kunnen doen omtrent het recidiverisico – ziet de rechtbank ook geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Zoals ook de officier van justitie en de reclassering hebben aangegeven kan in het kader van een mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling alsnog bezien worden of een behandeltraject voor de verdachte geboden is.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd en de voor verkrachting met geweld gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), rekening houdend met het feit dat het hier een poging en geen voltooid feit betreft.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vierentwintig maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.839,56 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de vordering deels betwist.
Parkeerkosten
Deze schadepost van € 11,24 is door de verdediging niet weersproken. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden toegewezen.
Verdere beoordeling
Het is zonder meer voorstelbaar dat de poging tot verkrachting diverse nadelige gevolgen heeft voor de benadeelde partij. Met haar verklaring tijdens de zitting heeft zij de rechtbank daar inzicht in gegeven. Zij onderbouwt dit ook met haar productie 1, een bericht van arts [naam01] van 9 februari 2022. Voor het toewijzen van de vorderingen zoals zij die heeft ingediend, is, mede gelet op de betwisting door de verdachte, evenwel een nadere onderbouwing nodig. De rechtbank zal hierna per post beoordelen of zij die nadere onderbouwing heeft gegeven.
Verblijf in verpleeginrichting/ziekenhuis
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij gedurende vierentwintig dagen opgenomen is geweest in een verpleeginrichting/ziekenhuis. Op grond van de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding zou haar daarom een vergoeding toekomen van € 16,- per dag, wat neerkomt op totaal € 384,-.
Met de verdediging komt de rechtbank tot het oordeel dat de onderbouwing niet volgt uit de namens de benadeelde partij overgelegde producties 5 en 5a. Die stukken zijn opgesteld in de Poolse taal en een vertaling ontbreekt. De verdachte is de Poolse taal weliswaar ook machtig, maar door het late tijdstip waarop de benadeelde partij deze producties in het geding heeft gebracht (namelijk de ochtend van de zitting), heeft de verdachte geen redelijke mogelijkheid gehad kennis te nemen van deze stukken en zich in overleg met zijn raadsman, op een standpunt te stellen. Vanwege de taal waarin die zijn gesteld, is de inhoud van de producties 5 en 5a de rechtbank ook niet bekend. Na de betwisting door de verdediging had de benadeelde partij een nadere onderbouwing moeten geven. De rechtbank zal nu de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gemiste inkomsten uit arbeid
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij fulltime werkzaam was in de horeca en dat zij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten gedurende vier maanden arbeidsongeschikt is geweest. Het gemiste maandinkomen kan gesteld worden op het minimumloon, te weten netto € 1.611,08. Het totaal aan gemist netto-inkomen bedraagt dan € 6.444,32.
Voor de gevorderde gederfde inkomsten volgt de vereiste nadere onderbouwing niet uit de overgelegde producties. De benadeelde partij maakt aannemelijk welk bedrag zij minimaal is misgelopen uitgaande van een fulltime dienstverband in de horeca, maar zij onderbouwt niet dat zij fulltime werkzaam was (in de horeca). De verdediging wijst er in dit verband op dat de benadeelde partij geen arbeidsovereenkomst in het geding brengt. Dit mocht redelijkerwijs wel worden verwacht van de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Voor de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.011,24 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 242, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] te betalen een bedrag van
€ 5.011,24(zegge:
vijfduizendelf euro en vierentwintig cent),bestaande uit € 11,24 als vergoeding van materiële schade en € 5.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 5.011,24(hoofdsom,
zegge: vijfduizendelf euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.011,24 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer01] te dwingen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
- (meermaals) tegen die [slachtoffer01] heeft gezegd/geroepen: "ik ben
hier op een missie, ik moet je een beurt geven" en/of "ik ga je
verkrachten" en/of "ik ga je neuken" en/of woorden van gelijke aard
en/of strekking en/of
- die [slachtoffer01] (stevig) heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer01] op het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen
en/of gestompt en/of
- zijn armen om de keel/nek/hals van die [slachtoffer01] heeft gelegd
en/of (vervolgens) de keel/nek/hals van die [slachtoffer01] heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgehouden, en/of
- (een) kledingstuk(ken) van het lichaam van die [slachtoffer01] heeft
getrokken en/of gescheurd en/of gerukt en/of
- zijn eigen (onder)kleding heeft uitgedaan en/of uitgetrokken, waardoor
hij, verdachte, een ontbloot (onder)lichaam had en/of
- boven op het lichaam van die [slachtoffer01] heeft gelegen en/of
- zijn (ontbloot) geslachtsdeel op en/of tussen de billen, althans tegen
het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft geplaatst en/of geduwd en/of
gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Rotterdam
[slachtoffer01] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer01] (stevig) vast te pakken en/of
- die [slachtoffer01] op het hoofd en/of de nek en/of de rug en/of (een)
arm(en) en/of (een) be(e)n(en), althans op/tegen het lichaam, te slaan
en/of stompen en/of
- zijn armen om de keel/nek/hals van die [slachtoffer01] te leggen en/of
(vervolgens) de keel/nek/hals van die [slachtoffer01] dicht te knijpen/te
drukken en/of dicht te houden;
3.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een of meer kledingstukken (een korte
broek en/of een string en/of een t-shirt), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.