ECLI:NL:RBROT:2022:9723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
10-174331-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verboden wapenbezit met voorwaardelijk opzet op slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 10 juli 2022 vanuit een auto met een vuurwapen op een andere auto geschoten, waarbij de bestuurder niet geraakt werd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer dodelijk geraakt zou kunnen worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vijf jaren op, evenals een schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij een schadevergoeding van € 7.369,16 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de benadeelde partij. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-174331-22
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. T. Sandrk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

4..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 10 juli 2022 zat de verdachte als bijrijder in een personenauto die op de linkerweghelft van de Dorpsweg in Rotterdam reed. Het slachtoffer reed met zijn auto op de rechterweghelft. Op een gegeven moment kwamen beide auto’s naast elkaar te rijden. Het slachtoffer zag dat de verdachte een vuurwapen op hem richtte en vervolgens hoorde hij een knal. De verdachte heeft verklaard dat hij opzettelijk met een vuurwapen in zijn linkerhand in de richting van de door het slachtoffer bestuurde auto heeft geschoten.
In de deurstijl van deze auto is een kogelgat aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was het slachtoffer van het leven te beroven.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank is gelet op de hierboven vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen, te weten het schieten met een vuurwapen vanuit een auto in de richting van een andere auto op het naastgelegen baanvak, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer dodelijk geraakt zou kunnen worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte het vuurwapen in zijn ‘zwakke’ linkerhand had, dat hij daarmee richtte op het slachtoffer en dat de kogel vervolgens op hoofdhoogte insloeg in de deurstijl van het portier aan de bestuurderszijde.
Het impliciet primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 10 juli 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, met een vuurwapen, op korte afstand,
op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 juli 2022 te Schiedam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool, van het merk/type Zoraki Mod 914, kaliber 9MM P.A.K en munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III
,te weten 6 kogelpatronen voorhanden
heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..(primair)

poging tot doodslag;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op de openbare weg met een vuurwapen op (hoofdhoogte van) de bestuurderszijde van een auto op het naastgelegen baanvak te schieten. Daarmee heeft hij getoond geen enkel respect te hebben voor het leven van een ander. Dat dit niet heeft geleid tot de dood van de bestuurder van die auto, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan de verdachte te danken is. Bovendien is het handelen van de verdachte gevaarlijk geweest voor andere weggebruikers.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het verboden bezit van dat vuurwapen en de daarbij behorende kogelpatronen. Feiten zoals deze schokken de rechtsorde en versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten een enorme impact hebben op de slachtoffers en voor langere tijd psychische problemen kunnen veroorzaken. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsgerelateerde delicten en verboden wapenbezit.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte al enige tijd wordt bedreigd in verband met zijn verleden in de drugshandel en dat hij zich op de bewuste dag door de aangever bedreigd voelde. Daarnaast wil hij geen gebruikmaken van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zodat zijn netto straf hoger zal zijn.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken in de regel worden opgelegd. Als strafverzwarende factoren heeft de rechtbank laten meewegen dat de feiten zijn gepleegd op de openbare weg, alsmede de eerdere veroordelingen van de verdachte. Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Er is in het dossier immers geen enkele aanwijzing dat de aangever iets te maken had met de gestelde bedreigingen aan het adres van de verdachte. Of een veroordeelde in aanmerking komt voor – of kiest om mee te werken aan - voorwaardelijke invrijheidsstelling is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarmee de rechtbank geen rekening houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 16.120,26 als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 7.500,- als vergoeding van immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde materiële schadevergoeding en tot gehele toewijzing van het bedrag van de immateriële schadevergoeding.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht aan de benadeelde partij.
De door de benadeelde partij opgevoerde schadeposten zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Materiële schade
Inkomstenderving
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij zich vanwege het strafbare feit ziek heeft moeten melden en sinds 13 juli 2022 in de Ziektewet zit, waarbij hij slechts een deel ontvangt van zijn laatst verdiende loon. Gesteld wordt dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij de volledige twee jaren in de Ziektewet blijft, wat neerkomt op een inkomstenderving van € 14.678,40. De inkomstenderving vanaf de eerste ziekmelding tot nu
bedraagt € 1.834,80.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van deze schadepost genoegzaam is onderbouwd, voor zover het de periode vanaf de datum van het strafbare feit tot nu betreft. Dat betekent dat deze schadepost zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.834,80. Het vaststellen van de waarde van de (eventuele) toekomstige schade is te ingewikkeld en vergt meer informatie. Nader onderzoek daarvan zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Voor het meer gevorderde met betrekking tot deze schadepost zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard en kan hij zich wenden tot de civiele rechter.
Kosten herstel schotschade bestuurdersdeur
Volgens de door de benadeelde partij overgelegde taxatie bedraagt de schade € 465,85 inclusief BTW. De verdediging heeft dit gedeelte van de vordering niet betwist. De vordering zal worden toegewezen.
Kosten eigen risico
Dit gedeelte van de vordering is door de verdachte niet weersproken. De schadepost van
€ 68,51 zal dan ook door de rechtbank worden toegewezen.
Advocaatkosten
Deze kosten zijn geen onderdeel van de materiële schade. Voor de begroting van deze kosten zal de rechtbank het liquidatietarief voor kantonzaken hanteren. Dat levert een vergoeding op van € 478,- tot welk bedrag dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De verdediging heeft de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding betwist. De rechtbank zal deze schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 juli 2022.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 478,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.369,16 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 7.369,16 (zegge: zevenduizenddriehonderdnegenenzestig euro en zestien cent), bestaande uit € 2.369,16 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op
€ 478,-aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 7.369,16(hoofdsom,
zegge: zevenduizenddriehonderdnegenenzestig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.369,16 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
71 (eenenzeventig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en S. Kooij, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen, op korte afstand, op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 10 juli 2022 te Schiedam
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool, van het merk/type Zoraki Mod 914, kaliber 9MM P.A.K en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in
art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 6 kogelpatronen voorhanden
heeft gehad.