ECLI:NL:RBROT:2022:9695

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/10/645237 / JE RK 22-2248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 oktober 2022, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [voornaam minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij haar oma en stiefopa van moederszijde verzoekt. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de moeder, de vader en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig waren. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.C. Hoogeveen, heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, hoewel zij de voorkeur geeft aan een thuisplaatsing in de toekomst.

De kinderrechter oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De minderjarige is sinds juni 2021 onder toezicht gesteld en verblijft momenteel bij haar oma en stiefopa, die zich hebben aangemeld als pleegouders. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening voor zowel de minderjarige als de ouders, en stelt dat de GI in nauw contact moet blijven met de hulpverleners. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend tot 12 februari 2023, met de mogelijkheid van een thuisplaatsing in de toekomst, afhankelijk van de ontwikkeling van de moeder en de situatie van de minderjarige.

De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, en is schriftelijk vastgesteld op 10 november 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door belanghebbenden binnen drie maanden na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/645237 / JE RK 22-2248
datum uitspraak: 20 oktober 2022

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2009 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.C. Hoogeveen, te Rotterdam

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[naam oma moederszijde] ,

hierna te noemen: de oma van moederszijde, wonende te [woonplaats 1] ,

[naam stiefopa moederszijde] ,

hierna te noemen: de stiefopa van moederszijde, wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van
28 september 2022, ingekomen bij de griffie op 28 september 2022.
Op 20 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [voornaam minderjarige] , die apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. F.C. Hoogeveen;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Als informant zijn gehoord: de oma en stiefopa van moederszijde.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in het netwerk.
Bij beschikking van 12 februari 2021 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 12 februari 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij een persoon uit het netwerk, te weten de oma en stiefopa van moederszijde, voor de duur van vier maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
In de afgelopen periode heeft de GI zich ingezet om de positie van de oma en stiefopa als pleegouders te formaliseren. Dit proces bevindt zich in een vergevorderd stadium. Vanuit pleegzorg zal er begeleiding worden ingezet voor de pleegouders en [voornaam minderjarige] . Zij zullen ook verder onderzoeken of de inzet van specialistische hulpverlening voor [voornaam minderjarige] noodzakelijk is. De school ziet een positieve ontwikkeling bij [voornaam minderjarige] en biedt sociale-vaardigheidstrainingen aan, zodat zij leert om beter haar grenzen te stellen. De moeder heeft stappen gemaakt en werkt aan het vergroten van haar draagkracht. Het gezin staat op de wachtlijst voor MST-CAN. Deze vorm van hulp zal veel van de moeder vragen. Een eventuele thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] zal enkel mogelijk zijn met de inzet van hulpverlening.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de moeder het liefst wil dat [voornaam minderjarige] weer thuis komt wonen. Echter ziet zij in dat het niet in het belang is van [voornaam minderjarige] om op dit moment van school te wisselen. De moeder kan daarom op dit moment instemmen met het verblijf van [voornaam minderjarige] bij haar oma en stiefopa. De moeder zet wel vraagtekens bij de noodzakelijkheid van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing, omdat zij instemt met de plaatsing en het contact positief verloopt. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, is het belangrijk dat in de komende vier maanden gekeken wordt naar de toekomst, waaronder de vraag waar [voornaam minderjarige] zal gaan wonen als zij naar de middelbare school gaat.
De vader heeft medegedeeld dat hij zich zorgen maakt om [voornaam minderjarige] . Het is belangrijk dat er nu daadwerkelijk hulp voor haar wordt ingezet.
De oma en stiefopa van moederszijde hebben medegedeeld dat [voornaam minderjarige] gebaat zou zijn bij hulp van een coach of een psycholoog. Ook zou de oma graag zien dat er begeleiding wordt ingezet voor de moeder met de kinderen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).
[voornaam minderjarige] is in juni 2021 (met spoed) uit huis geplaatst. Nadat zij in het netwerk heeft verbleven, is zij op 9 januari 2022 kort bij de crisisopvang geplaatst en verblijft zij sinds januari 2022 (zonder machtiging) bij haar oma en stiefopa van moederszijde. De insteek was dat dit een tijdelijk verblijf was, totdat er een passend gezinshuis gevonden zou zijn. Deze plek is echter tot op heden niet gevonden. De oma en stiefopa van [voornaam minderjarige] hebben aangeboden formeel pleegouder te worden en zijn inmiddels aangemeld bij pleegzorg. Zij bieden [voornaam minderjarige] een stabiele en gestructureerde opvoedomgeving, waardoor zij in staat wordt gesteld om zich op een positieve wijze verder te ontwikkelen. In de komende periode zal de pleegzorgscreening worden afgerond en zal er vanuit pleegzorg begeleiding worden ingezet voor de oma, stiefopa en [voornaam minderjarige] . Pleegzorg zal ook bekijken of [voornaam minderjarige] al dan niet gebaat is bij de inzet van individuele, specialistische hulpverlening. De kinderrechter geeft de GI in overweging om dit niet af te wachten, maar hiervoor op dit moment al het advies van een interne gedragswetenschapper van de GI in te winnen, zodat deze hulpverlening - indien dit noodzakelijk wordt bevonden - al eerder van de grond kan komen.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij één van de ouders op dit moment niet aan de orde is. Het is positief dat de moeder zich inmiddels openstelt voor de hulpverlening en hulp krijgt om aan zichzelf te werken en de situatie te verbeteren. De moeder ontvangt ambulante behandeling van Antes en zij maakt stappen, maar haar persoonlijke situatie is nog onvoldoende stabiel. Het is belangrijk dat de GI in nauw contact blijft staan met Antes, zodat er zicht blijft op het verloop van het hulpverleningstraject van de moeder. Indien de moeder zich positief blijft ontwikkelen, zal op den duur gekeken moeten worden naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] en welke vorm van hulpverlening in de thuissituatie daarvoor nodig zou zijn. Voor dit moment kunnen beide ouders instemmen met de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk. Ook de kinderrechter acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat haar verblijf bij haar oma en stiefopa in de komende maanden wordt voortgezet.
Omdat [voornaam minderjarige] onder toezicht staat van de GI, is voor de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk een machtiging tot uithuisplaatsing wettelijk vereist. Op grond van artikel 1:265a BW geschiedt een plaatsing van een minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin immers uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij een persoon uit het netwerk verlenen. Gelet op de einddatum van de lopende ondertoezichtstelling, zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen tot 12 februari 2023 en het resterende deel van het verzoek van de GI afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij een persoon uit het netwerk, te weten bij de oma en stiefopa van moederszijde, met ingang van 20 oktober 2022 tot
12 februari 2023;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 10 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.