ECLI:NL:RBROT:2022:968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de invordering van toeslagen door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin haar bezwaar tegen de terugvordering van toeslagen over 2019 ongegrond was verklaard. De Belastingdienst had eiseres uitstel verleend voor de terugbetaling van openstaande terugvorderingen, maar had haar ook een maandlast van € 386,- opgelegd. Eiseres betwistte de hoogte van dit bedrag en stelde dat zij slechts € 150,- per maand kon betalen, gezien haar financiële situatie en de kosten die zij moest maken na haar scheiding van haar partner.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Belastingdienst bij het primaire besluit de maandelijkse betalingscapaciteit van eiseres correct had vastgesteld op € 1.213,-, waaruit een opeisbare betalingscapaciteit van € 971,- voortvloeit. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de normbedragen had gehanteerd en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het vastgestelde maandbedrag van € 386,-. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar financiële situatie zodanig was veranderd dat een lagere maandlast gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mocht zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Buijs.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres uitstel verleend voor de terugbetaling van de openstaande terugvorderingen van haar toeslagen over 2019. Eiseres dient vanaf 30 september 2020 € 386,- per maand te voldoen en de totale kosten dienen op 31 augustus 2022 te zijn voldaan.
Bij besluit op bezwaar van 14 april 2021 heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Uit coulance wordt een nieuwe ingangsdatum van 30 april 2021 gehanteerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M. Honig.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen, onder overweging dat eiseres op dat moment over voldoende betalingscapaciteit beschikt om de terugvorderingsbeschikkingen middels een standaard betalingsregeling van 24 maanden te voldoen. Eiseres dient € 386,- per maand aan verweerder terug te betalen.
In het bestreden besluit is toegelicht dat aan de hand van de – middels een op 31 augustus 2020 door verweerder ontvangen formulier `verzoek om een betalingsregeling` - door eiseres verstrekte gegevens, de maandelijkse betalingscapaciteit voor eiseres is vastgesteld op € 1.213,-. De opeisbare betalingscapaciteit, zijnde 80% hiervan, bedraagt € 971,-. Op grond hiervan heeft verweerder het maandelijks terug te betalen bedrag van € 386,- , gedurende 24 maanden, gehandhaafd. Uit coulance wordt een nieuwe ingangsdatum gehanteerd en dient eiseres de eerste termijn te voldoen voor 30 april 2021 en de laatste termijn dient voor 31 maart 2023 te zijn betaald.
In het verweerschrift van 24 juni 2021 is een nieuwe berekening van de betalingscapaciteit van eiseres gemaakt op grond van meer recente gegevens. Hierbij is de maandelijkse betalingscapaciteit voor eiseres vastgesteld op € 957,-. De opeisbare betalingscapaciteit van 80% bedraagt € 765,-. Eiseres heeft geen bewijsstukken aangeleverd met recente gegevens. Indien er sprake is van wijziging in de persoonlijke omstandigheden, kan een nieuwe berekening gemaakt worden. Op het moment van het verweerschrift staan eiseres en haar partner nog ingeschreven op hetzelfde adres.
2. Eiseres voert aan dat het maandelijks te betalen bedrag van € 386,- te hoog is vastgesteld. Eiseres kan dit bedrag niet maandelijks betalen en heeft in bezwaar een bedrag van € 150,- per maand voorgesteld. Haar inkomsten gaat bijna allemaal naar haar vaste lasten en regelingen die zij moet betalen. In het beroepschrift van 22 april 2021 heeft eiseres toegelicht dat zij nu gescheiden is van haar partner, waardoor de te betalen kosten nog apart geregeld moeten worden. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres bankafschriften van een gezamenlijke bankrekening overgelegd, waaruit valt af te leiden wat zij moet betalen.
Beoordeling van het geschil.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat door de terugvorderingsbeschikkingen van 7 augustus 2020 sprake is van ten onrechte aan eiseres verstrekte toeslagen over 2019.
In geschil is de vraag of verweerder de maandelijkse betalingscapaciteit van eiseres juist heeft vastgesteld op € 386,- per maand.
3.1.
De invordering van toeslagterugvorderingen is geregeld in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir).
3.2.
In artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 is limitatief opgesomd welke uitgaven verweerder mag meenemen in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit.
4. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat verweerder bij de berekening van haar betalingscapaciteit geen rekening heeft gehouden met haar feitelijke uitgaven en schulden. Door de limitatieve opsomming van voormeld artikellid mag verweerder geen rekening houden met andere uitgaven.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij terecht de normbedragen heeft gehanteerd. Eiseres heeft niet betwist en met gegevens onderbouwd dat de door verweerder gehanteerde bedragen en de vastgestelde maandelijkse betalingscapaciteit van € 1.213,- onjuist is. De opeisbare betalingscapaciteit, zijnde 80% hiervan, bedraagt € 971,-. Niet gebleken is dat de hoogte van het maandelijks terug te betalen bedrag ten onrechte op € 386,- is vastgesteld.
6. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar inmiddels gewijzigde woonsituatie. Verweerder heeft bij de berekening van het primaire besluit rekening gehouden met de door eiseres verstrekte gegevens en het inkomen van haar partner. Bij de berekening hiervan in het verweerschrift aan de hand van de op 24 juni 2021 bij verweerder bekende gegevens is eveneens rekening gehouden met het inkomen van haar partner, omdat eiseres en haar partner op dat moment nog ingeschreven waren op hetzelfde woonadres. Ten aanzien van de gewijzigde woonsituatie heeft eiseres ter zitting van 13 oktober 2021 toegelicht dat zij en haar partner uit elkaar zijn. Haar partner woont nog op haar adres, omdat hij nog geen ander woonadres heeft gevonden. Ten aanzien hiervan volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat van een gewijzigde woonsituatie niet is gebleken. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat indien haar situatie wijzigt, zij verweerder per formulier hiervan in kennis kan stellen. Na ontvangst hiervan zal een nieuwe berekening van haar betalingscapaciteit plaatsvinden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 februari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.