ECLI:NL:RBROT:2022:968
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de invordering van toeslagen door de Belastingdienst
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin haar bezwaar tegen de terugvordering van toeslagen over 2019 ongegrond was verklaard. De Belastingdienst had eiseres uitstel verleend voor de terugbetaling van openstaande terugvorderingen, maar had haar ook een maandlast van € 386,- opgelegd. Eiseres betwistte de hoogte van dit bedrag en stelde dat zij slechts € 150,- per maand kon betalen, gezien haar financiële situatie en de kosten die zij moest maken na haar scheiding van haar partner.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Belastingdienst bij het primaire besluit de maandelijkse betalingscapaciteit van eiseres correct had vastgesteld op € 1.213,-, waaruit een opeisbare betalingscapaciteit van € 971,- voortvloeit. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de normbedragen had gehanteerd en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het vastgestelde maandbedrag van € 386,-. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar financiële situatie zodanig was veranderd dat een lagere maandlast gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mocht zij het niet eens zijn met de uitspraak.