1.2.Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2. De aanvraag van Greenpont van 18 januari 2019 betreft het oprichten en het in gebruik nemen van een motorbrandstoffenverkooppunt voor het wegverkeer waar naast de vloeibare traditionele brandstoffen (benzine en diesel), ook waterstof, LNG (vloeibaar aardgas), CNG (aardgas onder druk) en elektriciteit aan motorvoertuigen (personenauto's en vrachtwagens) wordt geleverd. Verder is sprake van een verkoopruimte (shop) inclusief een bereidingsruimte voor broodjes en snacks. De aanvraag betreft naast de bouwactiviteit het handelen in strijd met het bestemmingsplan en een oprichtingsvergunning milieu.
3. Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan "Hoefweg-Noord (Prisma)" (het bestemmingsplan) van kracht. Het perceel heeft de bestemming "Bedrijventerrein". Het bouwplan voldoet niet aan de bouw- en gebruiksbepalingen uit het bestemmingsplan, omdat het oprichten van een tankstation op deze locatie niet is toegestaan. Voorts is de "Parapluherziening parkeernormering Lansingerland" (Parapluherziening) op het project van toepassing.
4. Ten aanzien van de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de aanvraag past binnen de categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad is vereist, dat het plan niet op planologische bezwaren stuit en dat ten behoeve van dit project een goede ruimtelijke onderbouwing is opgesteld op grond waarvan verweerder meent in alle redelijkheid van zijn bevoegdheid om medewerking aan dit bouwplan te verlenen gebruik te kunnen maken. Voorts heeft op 29 juli 2019 de welstandscommissie over het bouwplan een positief advies uitgebracht en acht verweerder aannemelijk gemaakt dat het bouwplan (met inachtneming van de genoemde voorwaarden) gaat voldoen aan zowel het Bouwbesluit 2012 als de Bouwverordening Lansingerland 2016.
Ten aanzien van de activiteit milieu heeft verweerder overwogen dat de inrichting voldoet -met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de Best Beschikbare Technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem en het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing.
In het bestreden besluit zijn – voor zover hier relevant - voorschriften opgenomen ten aanzien van brandbare en milieugevaarlijke stoffen. Verder wordt wat de brandveiligheid betreft ten aanzien van de wijze van opslag en aflevering van vloeibare brandbare vloeistoffen (benzine, diesel) opgemerkt dat voor deze activiteiten paragraaf 3.3.1 van het Activiteitenbesluit een rechtstreekse werking heeft. Voorts zijn op 25 november 2019 en op 27 mei 2020 de adviezen van de VRR ontvangen. Aan de vergunning zijn (brand)veiligheidsvoorschriften verbonden. Deze zijn aanvullend op eventuele andere regelgeving die van toepassing is op de inrichting. Met het naleven van deze voorschriften in onderlinge samenhang wordt volgens verweerder een volledig (brand)veilig gebruik van de inrichting gewaarborgd.
Op het afleveren van LNG, CNG en waterstof aan motorvoertuigen is de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) van toepassing. Ten aanzien van de inrichting zijn de volgende PGS richtlijnen relevant:
- PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen;
- PGS 25: Aardgas - afleverinstallaties voor motorvoertuigen;
- PGS 28: Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties;
- PGS 33-1: Aardgas: afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen;
- PGS 35: Waterstof: afleverinstallaties van waterstof voor wegvoertuigen.
In het bestreden besluit heeft verweerder voorschriften opgenomen om de voorschriften uit de PGS te borgen. Doordat bij het aangevraagde tankstation verschillende brandstoffen (benzines, diesel, LNG, CNG en waterstof) afgenomen kunnen worden brengt dit risico's met zich, aanvullend op de risico's van elke afzonderlijke activiteit. Een calamiteit bij de ene activiteit kan immers voor een vervolgscenario zorgen bij een andere activiteit. Hierdoor moeten er binnen de inrichting maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat een calamiteit bij de ene installatie escalatie naar een andere installatie tot gevolg kan hebben.
Daarnaast stelt verweerder in het bestreden besluit dat door de “Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations” een multi-fuel tankstation is aangewezen als Bevi-bedrijf en dat in 2016 de Memo “Risico en effectafstanden waterstoftankstations” is gepubliceerd. Dit houdt in dat voor het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) de waarden en de systematiek uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden aangehouden. De toegestane grenswaarde voor het PR ter plaatse van een (geprojecteerd) kwetsbaar object is 10-6 per jaar (1 op de miljoen), aldus verweerder. Het door de inrichting veroorzaakte PR is vastgesteld in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) van 17 september 2019, paragraaf 6.1. Uit de berekeningen volgt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour voor een groot deel buiten de inrichting ligt. Omdat binnen de PR 10-6 contour geen (beperkt) kwetsbaar object ligt, wordt volgens verweerder voldaan aan de norm- en richtwaarde van het PR. Het door de inrichting veroorzaakte GR is eveneens vastgesteld in de QRA van 17 september 2019, paragraaf 6.2. De relevante uitgangspunten van de maatgevende scenario’s zijn in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd, waardoor ook het GR geen belemmering vormt voor het verlenen van de vergunning.