ECLI:NL:RBROT:2022:9584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
10/181434-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met inreisverbod

In de zaak tegen de verdachte, die op 17 juli 2022 in Rotterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval, heeft de rechtbank op 3 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, evenals van het verblijven in Nederland terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Tijdens de zitting op 21 oktober 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak voor de poging tot doodslag eiste, maar wel de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling en het inreisverbod. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gebaseerd op getuigenverklaringen en camerabeelden die de verdachte toonden terwijl hij met een mes in de richting van het slachtoffer stak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij tijdens het incident onder invloed van verdovende middelen was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en omstanders, en oordeelde dat de opgelegde straf passend was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/181434-22
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. T.S.G. Joenman, advocaat te Vlaardingen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging zware mishandeling) en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 impliciet primair (poging doodslag)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat dit feit zonder nadere bespreking bewezen wordt verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van een poging tot zware mishandeling, omdat [slachtoffer01] oppervlakkig letsel had. Dat betekent ook dat de verdachte niet dermate kracht heeft gebruikt dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De verklaring van getuige [getuige01] kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze verklaring niet betrouwbaar is.
Beoordeling
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige01] voldoende consistent en betrouwbaar. In eerste instantie wilde deze getuige niet verklaren omdat hij met zijn vrienden was die dronken waren, maar kort daarna heeft deze getuige alsnog een verklaring afgelegd. Zijn verklaring vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitkijken van de camerabeelden. De rechtbank zal deze getuigenverklaring daarom voor het bewijs gebruiken.
Vaststaat dat de verdachte en [slachtoffer01] in de ochtend van 17 juli 2022 ruzie met elkaar kregen op een bankje voor het [horecagelegenheid01] aan de [straatsnaam01] te [plaats01] . Hierop is de verdachte richting zijn fiets gelopen en heeft uit een tas die aan zijn stuur hing een vleesmes gepakt. Aanvankelijk zat dit mes grotendeels verpakt in een rode doek en later haalde de verdachte het mes uit de doek. De verdachte maakte een krachtige steekbeweging richting het hoofd van [slachtoffer01] en later richting zijn heup/bil en been. De politie ter plaatse constateert dat [slachtoffer01] steekwonden heeft aan zijn arm, hals, heup/bil en hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte aangemerkt kan worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het gaat hierbij niet om de vraag of de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar om de vraag of zijn gedragingen een aanmerkelijke kans tot het intreden van zwaar letsel in het leven heeft geroepen. Een “poging tot zware mishandeling” kenmerkt zich immers daardoor dat het zwaar lichamelijk letsel zich juist niet heeft voorgedaan. Het meerdere malen met een vleesmes met kracht steekwegingen maken in de richting van het hoofd, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat als gevolg daarvan zwaar lichamelijk hoofd- en/of schedelletsel of letsel aan organen zal optreden. In het hoofd bevindt zich immers de vitale aansturing van het lichaam. Dat het steken met kracht gepaard ging blijkt ook wel uit de reactie van [slachtoffer01] zoals die blijkt uit de camerabeelden; door de steekbeweging gaat zijn hoofd naar achteren en hij houdt zijn rechterarm omhoog om zichzelf af te weren. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
1
hij op 17 juli 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere keren met een mes in de schedel en de hals en de arm en de heup of de bil heeft gestoken en/of gesneden, en (van dichtbij met kracht) stekende bewegingen naar de richting van het hoofd van die [slachtoffer01] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 17 juli 2022 te Rotterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..(impliciet subsidiair)

poging tot zware mishandeling;

2.
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de vroege ochtend van 17 juli 2022 op de openbare weg geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het slachtoffer met een mes te steken en daarbij met kracht stekende bewegingen in de richting van het hoofd van het slachtoffer te maken. Nadat het slachtoffer, in zijn vlucht voor de verdachte, over een windscherm was gesprongen, is de verdachte hem achterna gegaan. De verdachte heeft met dit geweld inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en onrust bij het slachtoffer doch ook bij de omstanders die getuige zijn geweest van dit geweld en in de maatschappij in het algemeen.
Bovendien heeft de verdachte op die datum als vreemdeling in Nederland verbleven in strijd met een aan hem opgelegd inreisverbod. De verdachte heeft daarmee een beslissing van de Nederlandse overheid, op grond waarvan hij verplicht was Nederland te verlaten, genegeerd. Door zo te handelen heeft verdachte het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid doorkruist. Door bovendien te weigeren om te voldoen aan de corona-inreisvoorwaarden van Marokko, heeft de verdachte zijn daadwerkelijke uitreizen belemmerd, terwijl de Nederlandse overheid alles had gedaan wat mocht worden verwacht in het kader van de terugkeerregeling.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
Mondelinge informatie op de terechtzitting
Sinds zijn tienerjaren is de verdachte verslaafd aan verdovende middelen. Na detentie wil de verdachte doorgaan met ambulante behandeling bij een psycholoog en psychiater en kan hij bij zijn zus verblijven.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank neemt in ogenschouw dat zowel de verdachte als het slachtoffer zichtbaar onder invloed van verdovende middelen waren en dat het onder 1 impliciet subsidiair bewezen feit onder invloed is gepleegd. Door de verdediging is verzocht een lagere straf aan de verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank hiervoor geen aanleiding. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 197 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Zwaneveld, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en A. Anakhrouch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de schedel en/of de hals en/of de arm en/of de heup en/of de bil, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, en/of (van dichtbij met kracht) stekende en/of snijdende bewegingen naar/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer01] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.