ECLI:NL:RBROT:2022:9578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
C/10/638718
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tegen vennootschap en bestuurders op grond van bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, uitgesproken op 9 november 2022 door de Rechtbank Rotterdam, hebben [eiseres01] en [eiseres02] vorderingen ingesteld tegen [gedaagde01], een vennootschap die in mei 2022 failliet is verklaard, en tegen de bestuurders [gedaagde02] en [gedaagde03] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. De eisende partijen, actief in de im- en export van groenten en fruit, hebben onbetaalde facturen ingediend ter hoogte van € 335.773,12 en € 222.483,00, en vorderen daarnaast buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen tegen [gedaagde01] op grond van artikel 29 Fw van rechtswege zijn geschorst, omdat deze vennootschap in faillissement verkeert. De rechtbank heeft de vorderingen tegen de bestuurders [gedaagde02] en [gedaagde03] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat deze bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de eisende partijen onvoldoende hebben aangetoond dat de bestuurders wisten of redelijkerwijs moesten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [gedaagde02] en [gedaagde03] toegewezen, en de vorderingen in reconventie van [eiseres03] en [eiseres04] zijn toegewezen, waarbij de rechtbank de verweersters heeft veroordeeld om de gelegde beslagen op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/10/638718 / HA ZA 22-437
Vonnis van 9 november 2022
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres01],
te [vestigingsplaats01] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres02],
te [vestigingsplaats02] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres01] en [eiseres02] ,
advocaat: mr. E.A.H. ten Berge te Naaldwijk,
tegen

1..[gedaagde01] ,

te [vestigingsplaats03] ,
gedaagde partij in conventie,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
niet verschenen,

2..[gedaagde02] ,

te [vestigingsplaats04] ,
3.
[gedaagde03],
te [plaats01] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde02] en [gedaagde03] ,
advocaat: mr. R.J.W. Pijls te Nijmegen.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 mei 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
- de brief van [eiseres01] en [eiseres02] over de procedure tegen [gedaagde01] ;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- de akte houdende overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van [eiseres01] en [eiseres02] ;
- de producties 12 en 13 van [gedaagde02] en [gedaagde03] ;
- de pleitnota’s van partijen voor de mondelinge behandeling op 30 september 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres01] en [eiseres02] zijn actief op het gebied van het im- en exporteren van groenten en fruit. [naam01] (hierna: [naam01] ) is indirect enig bestuurder en aandeelhouder van [eiseres01] en [eiseres02] .
2.2.
[gedaagde03] is indirect enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde02] . [gedaagde02] heeft in 2020 alle aandelen in [gedaagde01] gekocht van [bedrijf01] .
2.3.
[gedaagde01] is in mei 2022 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [naam02] tot curator. [gedaagde01] was tot haar faillissement ook actief op het gebied van het im- en exporteren van groenten en fruit.
2.4.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben in februari 2021 partijen avocado’s aan [gedaagde01] geleverd. De facturen voor deze leveringen bleven onbetaald, waarna tussen partijen overleg is gevoerd. Er is gesproken over een eventuele participatie van [naam01] in [gedaagde01] en het door hem ter beschikking stellen van € 200.000,00 aan [gedaagde01] .
2.5.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben vervolgens nog diverse leveringen aan [gedaagde01] gedaan. De facturen voor deze leveringen zijn grotendeels onbetaald gebleven.
2.6.
[eiseres01] en [eiseres02] hebben de leveringen aan [gedaagde01] medio 2021 gestaakt.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres01] en [eiseres02] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde01] veroordeelt om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 335.773,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de dag van volledige betaling;
2 [gedaagde01] veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.453,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
3 [gedaagde01] veroordeelt om aan [eiseres02] te betalen een bedrag van € 222.483,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van iedere factuur tot aan de dag van volledige betaling;
4 [gedaagde01] veroordeelt tot betaling aan [eiseres02] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.887,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
5 verklaart voor recht dat [gedaagde02] en [gedaagde03] op grond van artikel 6:162 BW gelezen in samenhang met 2:11 BW jegens [eiseres01] en [eiseres02] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres01] en [eiseres02] geleden schade, omdat zij als (middellijk) bestuurders van [gedaagde01] bij het namens [gedaagde01] aangaan van de verplichtingen jegens [eiseres01] en [eiseres02] wisten of behoorden te begrijpen dat [gedaagde01] aan die verplichtingen niet zou kunnen voldoen en voor de ontstane schade geen verhaal zou bieden en/of omdat zij als bestuurders van [gedaagde01] ten opzichte van [eiseres01] en [eiseres02] zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat hun daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, in het bijzonder door te bewerkstelligen of toe te staan dat [gedaagde02] zonder recht of titel een bedrag van € 340.115,00 aan [gedaagde01] heeft onttrokken, althans te bewerkstelligen of toe te staan dat in rekening-courant een oninbare vordering van [gedaagde01] op [gedaagde02] van € 340.115,00 is ontstaan;
6 [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] en [eiseres02] van het bedrag waarvoor zijn jegens [eiseres01] en [eiseres02] aansprakelijk zijn, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
7 [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres01] van een voorschot van € 300.000,00 op het door [gedaagde02] en [gedaagde03] aan [eiseres01] verschuldigde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
8 [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres02] van een voorschot van € 200.000,00 op het door [gedaagde02] en [gedaagde03] aan [eiseres02] verschuldigde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
met veroordeling van [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2.
De vorderingen tegen [gedaagde01] zijn gebaseerd op nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomsten tussen [eiseres01] en [eiseres02] enerzijds en [gedaagde01] anderzijds.
3.3.
De vorderingen tegen [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn gebaseerd op onrechtmatige daad. [eiseres01] en [eiseres02] stellen dat hun facturen aan [gedaagde01] (grotendeels) onbetaald zijn gebleven vanwege onrechtmatig handelen van [gedaagde02] en [gedaagde03] als bestuurders van [gedaagde01] . [eiseres01] en [eiseres02] lijden daardoor schade ter hoogte van de facturen die [gedaagde01] niet heeft voldaan.
3.4.
[gedaagde02] en [gedaagde03] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres01] en [eiseres02] in hun vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eiseres01] en [eiseres02] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.6.
Op voorwaarde dat de vorderingen tegen hen worden afgewezen, vorderen [eiseres03] en [eiseres04] , na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [verweerster01] en [verweerster02] veroordeelt (1) om binnen één maand na het vonnis alle door hen ten laste van [eiseres03] en [eiseres04] gelegde beslagen op te heffen en (2) in de kosten van de procedure.
3.7.
[verweerster01] en [verweerster02] refereren zich wat betreft deze vorderingen aan het oordeel van de rechtbank.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
Bevoegdheid
4.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter, omdat [eiseres01] is gevestigd is België en [eiseres02] in Frankrijk. Alle in de procedure verschenen partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij voor zover nodig kiezen voor bevoegdheid van deze rechtbank en toepasselijkheid van Nederlands recht. Gelet hierop is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van deze zaak en zullen de vorderingen naar Nederlands recht worden beoordeeld.
in conventie
Vorderingen tegen [gedaagde01]
4.2.
Aangezien de vorderingen van [eiseres01] en [eiseres02] tegen [gedaagde01] voldoening van een verbintenis uit de boedel van [gedaagde01] ten doel hebben, is de procedure ten aanzien van die vorderingen op grond van artikel 29 Fw van rechtswege geschorst en wordt het geding ten aanzien van die vorderingen alleen voortgezet als de verificatie daarvan wordt betwist.
4.3.
De rechtbank hoeft dus alleen te oordelen over de vorderingen van [eiseres01] en [eiseres02] tegen [gedaagde02] en [gedaagde03] (de vorderingen 5 tot en met 8, zoals weergegeven onder 3.1).
Vorderingen tegen [gedaagde02] en [gedaagde03]
4.4.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn jegens benadeelde schuldeisers van die vennootschap als de bestuurder van deze benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel sprake indien:
de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade. Met andere woorden, de bestuurder is in beginsel aansprakelijk als hij tegen beter weten in verbintennissen aangaat namens de vennootschap (hierna ook: de eerste situatie);
indien de bestuurder wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Met andere woorden, de bestuurder is in beginsel aansprakelijk als hij de vennootschap leeghaalt (hierna: de tweede situatie).
4.5.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres01] en [eiseres02] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat de eerste of de tweede situatie zich voordoet, waardoor geen onrechtmatig handelen door [gedaagde02] en [gedaagde03] is komen vast te staan. De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Tegen beter weten in verbintenissen aangaan (de eerste situatie)
4.6.
[eiseres01] en [eiseres02] stellen – kort weergegeven – het volgende. [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn in hun hoedanigheid van bestuurders namens [gedaagde01] financiële verplichtingen aangegaan tegenover [eiseres01] en [eiseres02] . Kort na de eerste levering bleek dat [gedaagde01] niet in staat was tot betaling van de factuur voor die levering en dat zij een acute liquiditeitsbehoefte had van € 200.000,00. Door het gelijktijdig voorspiegelen van een succesvolle samenwerking en herhaalde toezeggingen tot inzage in de administratie van [gedaagde01] heeft [gedaagde03] namens [gedaagde01] [eiseres01] en [eiseres02] bewogen tot het doorleveren van groente en fruit. [gedaagde02] en [gedaagde03] wisten of hadden redelijkerwijs moeten weten dat [gedaagde01] haar betalingsverbintenissen voor die leveringen niet zou kunnen nakomen. [gedaagde01] was immers in februari 2021 tijdens de eerste leveringen al niet in staat om aan haar verplichtigen te voldoen.
4.7.
[gedaagde02] en [gedaagde03] betwisten dat de eerste situatie zich voordoet en voeren daartoe – samengevat – het volgende aan. Toen [gedaagde02] en [gedaagde03] namens [gedaagde01] overeenkomsten aangingen met [eiseres01] en [eiseres02] , ruim 18 maanden vóór het faillissement van [gedaagde01] , konden zij niet voorzien dat de facturen van [eiseres01] en [eiseres02] onbetaald zouden blijven en dat geen verhaal geboden zou worden. [gedaagde01] had in februari 2021 geen acute liquiditeitsbehoefte van € 200.000,00. Dit bedrag heeft [gedaagde03] slechts genoemd als mogelijk investeringsbedrag toen [naam01] aandrong op een vorm van samenwerking. Als gevolg van de schuldenlast uit het verleden en de onwil van [eiseres01] en [eiseres02] om hun verantwoordelijkheid te nemen door tot een oplossing te komen voor de (mede) door hen veroorzaakte schade door het leveren van groente en fruit van gebrekkige kwaliteit, is een liquiditeitstekort ontstaan en was het niet langer mogelijk om nieuwe inkoop te financieren. Daardoor viel de onderneming stil. [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn nog overgegaan tot het reduceren van kosten, onder meer door het afscheid nemen van personeel en het zelf verpakken en rijpen van avocado’s. Ook hebben zij geprobeerd partners te vinden en om tot een crediteurenakkoord te komen. Zij verwachtten en mochten verwachten dat deze inspanningen resultaat zouden hebben.
4.8.
Weliswaar bleef de eerste levering onbetaald, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet vastgesteld worden dat [gedaagde02] en [gedaagde03] ten tijde van het aangaan van de betreffende overeenkomst al konden voorzien dat [gedaagde01] niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade. Dat [gedaagde01] niet in staat bleek om op korte termijn aan haar betalingsverbintenis te voldoen, leidt niet automatisch tot het oordeel dat duidelijk was dat zij (ook later) niet aan deze verbintenis zou kunnen voldoen en dat [gedaagde02] en [gedaagde03] dat wisten of hadden moeten weten. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde02] en [gedaagde03] , onder meer op het punt van de (vermeende) liquiditeitsbehoefte, hebben [eiseres01] en [eiseres02] hun stellingen over de situatie ten tijde van de eerste levering onvoldoende nader onderbouwd.
4.9.
Voor de verdere leveringen geldt het volgende. Uit de stellingen van [eiseres01] en [eiseres02] volgt dat hun direct na de eerste levering aan [eiseres01] en [eiseres02] is gebleken dat de factuur voor deze levering onbetaald bleef. Ook hebben zij gesteld dat zij groente en fruit bleven leveren en geen betaling verzochten in afwachting van financiële informatie over [gedaagde01] . Kennelijk hadden zij er zelf voldoende vertrouwen in dat het goed zou komen met de betaling van deze leveringen. Waarom [gedaagde02] en [gedaagde03] ten tijde van de betreffende leveringen wisten of hadden moeten weten dat betaling zou uitblijven, hebben [eiseres01] en [eiseres02] niet nader onderbouwd met feitelijke gegevens.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiseres01] en [eiseres02] gesteld dat er meerdere momenten na de eerste levering zijn geweest waarop [gedaagde02] en [gedaagde03] wisten of redelijkerwijs moesten begrijpen dat [gedaagde01] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Dit zou volgens [eiseres01] en [eiseres02] blijken uit de Whatsapp-berichten tussen partijen, waarin naar voren komt dat [eiseres01] en [eiseres02] door [gedaagde02] en [gedaagde03] werden gepusht om door te leveren, maar ook dat [gedaagde03] heeft gezegd dat van een risico op faillissement geen sprake was. Als de rechtbank de vorderingen niet volledig toewijst, kan zij op basis van deze informatie vaststellen vanaf wanneer de eerste situatie zich (wel) voordeed, zo begrijpt de rechtbank het betoog van [eiseres01] en [eiseres02] . Voor zover [eiseres01] en [eiseres02] verwachten dat de rechtbank uit de overgelegde producties afleidt dat en wanneer de eerste situatie zich (alsnog) heeft voorgedaan, is die verwachting onjuist. Het is aan [eiseres01] en [eiseres02] om op dit punt voldoende onderbouwde stellingen in te nemen, zodat [gedaagde02] en [gedaagde03] weten waartegen zij zich concreet moeten verweren. [eiseres01] en [eiseres02] hebben op dit punt dan ook niet aan hun stelplicht voldaan.
Leeghalen van de vennootschap (de tweede situatie)
4.11.
[eiseres01] en [eiseres02] stellen zich tevens op het standpunt dat sprake is van verhaalfrustratie door [gedaagde02] en [gedaagde03] . Zij stellen daartoe – samengevat – het volgende. [gedaagde02] en [gedaagde03] hebben bewerkstelligd, althans ten onrechte toegestaan, dat [gedaagde02] een bedrag van € 340.115,00 aan [gedaagde01] heeft onttrokken. De rekening-courantvordering die daardoor is ontstaan, is eind 2021 als oninbaar voorzien/afgeboekt. [gedaagde02] en [gedaagde03] wisten of hadden redelijkerwijs moeten begrijpen dat deze door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [gedaagde01] tot gevolg zou hebben dat [gedaagde01] haar verplichtingen jegens [eiseres01] en [eiseres02] niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.12.
[gedaagde02] en [gedaagde03] betwisten dat sprake is van betalingsonwil en voeren daartoe – samengevat – het volgende aan. Het gaat niet om onttrekkingen. De vordering van [gedaagde01] op [gedaagde02] is substantieel lager dan waar [eiseres01] en [eiseres02] van uitgaan op grond van de conceptjaarrekening en het valt niet uit te sluiten dat de vordering nog veel lager wordt als alle tegenvorderingen verrekend worden. Zelfs als sprake blijkt te zijn van een vordering van [gedaagde01] op [gedaagde02] , geldt dat allerminst zeker is dat de opbrengst van die vordering – als deze geïnd zou worden – aan [eiseres01] en [eiseres02] ten goede gekomen zou zijn gekomen en niet aan andere, hogere gerangschikte schuldeisers zoals de Belastingdienst.
4.13.
Het ligt op de weg van [eiseres01] en [eiseres02] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt (of in elk geval aannemelijk wordt) dat zij schade hebben geleden doordat [gedaagde02] en [gedaagde03] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld door betaling en verhaal aan hen te frustreren. Dat hebben [eiseres01] en [eiseres02] – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde02] en [gedaagde03] – niet gedaan. [eiseres01] en [eiseres02] hebben in het bijzonder onvoldoende toegelicht dat [gedaagde01] wel in staat zou zijn geweest om haar verbintenissen jegens [eiseres01] en [eiseres02] na te komen als de vordering van [gedaagde01] op [gedaagde02] niet als oninbaar was voorzien/afgeboekt, zodat dit niet is komen vast te staan. Dit betekent dat het door [eiseres01] en [eiseres02] veronderstelde causale verband tussen het voorzien/afboeken van deze vordering en de door [eiseres01] en [eiseres02] gestelde schade niet is komen vast te staan. Of het voorzien/afboeken van de betreffende vordering onrechtmatig was, hoeft daarom niet beoordeeld te worden.
Conclusie
4.14.
De conclusie is dat [eiseres01] en [eiseres02] de partijen zijn die ongelijk krijgen. Zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld zoals hierna bepaald.
Proceskosten
4.15.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde02] en [gedaagde03] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal
12.165,00
4.16.
Tegen de verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordeling in de proceskosten is geen verweer gevoerd, terwijl [gedaagde02] en [gedaagde03] geacht moeten worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.17.
De rechtbank constateert dat de voorwaarde die [eiseres03] en [eiseres04] aan hun vorderingen in reconventie hebben verbonden is vervuld, zodat de rechtbank aan beoordeling van die vorderingen toekomt.
Opheffing beslagen
4.18.
Ter zitting hebben [eiseres03] en [eiseres04] hun eis gewijzigd in die zin dat zij de rechtbank hebben verzocht om aan [verweerster01] en [verweerster02] een termijn te stellen van één maand na de datum van dit vonnis om de opheffing van de beslagen te effectueren. [eiseres03] en [eiseres04] zijn op de voet van artikel 130 lid 1 Rv, zolang geen eindvonnis is gewezen, in beginsel bevoegd hun eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. [verweerster01] en [verweerster02] hebben ter zitting verklaard tegen deze wijziging van eis geen bezwaar te hebben en de rechtbank oordeelt dat de eiswijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal dan ook recht doen op de ter zitting gewijzigde, onder 3.6 weergegeven eis.
4.19.
Met de afwijzing van de vorderingen van [verweerster01] en [verweerster02] in conventie staat de ondeugdelijkheid van hun vorderingen behoudens een andersluidend oordeel in een eventueel hoger beroep vast. Het belang van [eiseres03] en [eiseres04] bij opheffing van de gelegde beslagen is in beginsel gegeven. [verweerster01] en [verweerster02] hebben zich bij conclusie van antwoord in reconventie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij hebben tegen de vordering tot opheffing van de beslagen dus geen verweer gevoerd en niets gesteld over hun belang bij handhaving van de beslagen. De rechtbank zal [verweerster01] en [verweerster02] daarom veroordelen om de door hen ten laste van [eiseres03] en [eiseres04] gelegde beslagen binnen één maand na dit vonnis op te heffen.
Proceskosten
4.20.
[verweerster01] en [verweerster02] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De samenhang tussen conventie en reconventie is zodanig dat dit moet leiden tot toepassing van factor 0,5. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres03] en [eiseres04] vastgesteld op € 563,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 563,00 × factor 0,5).
Uitvoerbaar bij voorraad
4.21.
[verweerster01] en [verweerster02] hebben tegen de verzochte uitvoerbaar bij voorraad verklaring geen verweer gevoerd, terwijl [eiseres03] en [eiseres04] geacht moeten worden daarbij belang te hebben, zodat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zullen worden verklaard.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde02] en [gedaagde03] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres01] en [eiseres02] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde02] en [gedaagde03] tot dit vonnis vastgesteld op € 12.165,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in voorwaardelijke reconventie
5.4.
veroordeelt [verweerster01] en [verweerster02] om binnen één maand na dit vonnis alle door hen ten laste van [eiseres03] en [eiseres04] gelegde beslagen op te heffen,
5.5.
veroordeelt [verweerster01] en [verweerster02] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres03] en [eiseres04] tot op heden begroot op € 563,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in voorwaardelijke reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier. Het is op 9 november 2022 uitgesproken in het openbaar.
3242/3194