ECLI:NL:RBROT:2022:9547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
996755-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor onjuiste aangiften loonheffing en het niet voeren van een deugdelijke administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, geboren in Marokko in 1967, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J.P.D. Visser. De officier van justitie, mr. V.E. Broeders, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften loonheffing heeft gedaan voor zijn schoonmaakbedrijf, waardoor te weinig belasting werd geheven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen deugdelijke administratie heeft gevoerd, wat ook heeft bijgedragen aan de belastingfraude. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij geen opzet had en vertrouwde op zijn accountantskantoor, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzet had en dat zijn gedragingen ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich gedurende de proeftijd niet aan strafbare feiten schuldig te maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 996755-17
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, economische meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Marokko) op [geboortedatum01] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. J.P.D. Visser, advocaat te Leiden.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur van de inverzekeringstelling.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is met betrekking tot de feiten 1 en 2 dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zo ver overschreden is, dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
4.2.
Beoordeling
Met de raadsman en met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt echter niet, ook niet in uitzonderlijke gevallen, tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging. (HR 17 juni 2008,
NJ2008, 358:). Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt daarom verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

Het bestanddeel “terwijl het feit ertoe strekt dat er te weinig belasting werd geheven”.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat de feiten ertoe strekten dat er te weinig belasting werd geheven. De verdachte moet dus van beide feiten worden vrijgesproken.
Als deugdelijke opgave was gedaan van de uitbetaalde lonen zou namelijk minder belasting verschuldigd zijn geweest. Over de aan de verdachte – op basis van de gebrekkige administratie – uitgekeerde winst was hij immers een hoger bedrag aan inkomstenbelasting verschuldigd dan zijn onderneming verschuldigd was geweest als een behoorlijke administratie gevoerd was.
Beoordeling
Met de zinsnede “indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven” in art. 69 lid 1 en 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is beoogd de strafbaarheid ter zake van de in genoemde bepalingen bedoelde misdrijven te beperken tot de gevallen waarin de desbetreffende gedragingen erop gericht waren dat te weinig belasting zou worden geheven. Dit brengt echter niet mee dat dit bestanddeel slechts bewezen verklaard kan worden als daadwerkelijk (per saldo) te weinig belasting geheven is. In deze zaak wordt de verdachte verweten dat hij onjuiste, althans onvolledige aangiften Loonbelasting (LB) heeft gedaan door niet alle loonbetalingen aan personeel van zijn onderneming op te geven (feit 1), respectievelijk dat hij – kort gezegd – geen behoorlijke administratie heeft gevoerd door die loonbetalingen niet in de administratie van zijn onderneming te verantwoorden (feit 2). Naar het oordeel van de rechtbank spreekt voor zich dat deze gedragingen ertoe strekten dat te weinig loonbelasting zou worden geheven. Dat de verdachte als particulier – naar zijn zeggen – meer inkomstenbelasting verschuldigd was, kan daaraan niet afdoen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Opzet van de verdachte.
Standpuntverdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het plegen van de hem ten laste gelegde feiten en dat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verdachte vertrouwde er volledig op dat het accountantskantoor [naam accountantskantoor01] zijn administratie op orde zou houden en dat het accountantskantoor ook zou voldoen aan de daarbij behorende formele verplichtingen aan de hand van de door de verdachte aan [naam accountantskantoor01] verstrekte gegevens. De verdachte was zich er niet van bewust dat de administratie onvolledig was of dat sprake was van discrepanties tussen de lonen en de omzetten en hij is daar door het accountantskantoor ook niet van op de hoogte gebracht.
Beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met het voor de bewezenverklaring van de beide feiten vereiste opzet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het opzet op het onder 1 ten laste gelegde onjuist of onvolledig doen van de aangiften loonheffing leidt de rechtbank allereerst af uit de verklaring van de verdachte zelf, die tijdens zijn verhoor door de FIOD op 11 december 2017 heeft verklaard dat hij eerlijk zal gaan vertellen hoe het is geweest. De verdachte heeft daarna verklaard dat hij mensen zelf aan het einde van hun werkdag hun loon contant en zwart uitbetaalde. De mensen die hij zwart betaalde, wisten dat er geen belasting en premies op hun loon werden ingehouden.
Deze verklaring van de verdachte strookt met de onderzoeksbevindingen van de FIOD en wordt onder meer bevestigd door als getuigen gehoorde (ex-)werknemers van Schoonmaakbedrijf ‘ [naam schoonmaakbedrijf01] ’. Zo is bijvoorbeeld door de getuige [getuige01] verklaard dat [voornaam verdachte01] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) hem kwam uitbetalen als hij klaar was met zijn werk, dat hij daarvoor nooit hoefde te tekenen, dat hij nooit een loonstrook ontving en dat [voornaam verdachte01] hem vertelde dat het zwart was.
Met betrekking tot feit 2 geldt dat ongeveer driekwart van de werknemers die schoonmaakwerkzaamheden voor ‘ [naam schoonmaakbedrijf01] ’ verrichtte niet in de loonadministratie was opgenomen. De verdachte heeft ook verklaard dat er mensen voor hem hebben gewerkt die niet in de loonadministratie waren opgenomen.
5.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari
2011 tot en met 31 december 2015 te Delft en Apeldoorn,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangiften
loonheffing ten name gesteld van Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01]
( [nummer01] ), loonheffingsnummer: [loonheffingsnummer01]
-over het aangiftetijdvak 2011, januari (DOC-003), en
-over het aangiftetijdvak 2011, juli (DOC-010), en
-over het aangiftetijdvak 2012, april (DOC-019), en
-over het aangiftetijdvak 2012, oktober (DOC-027), en
-over het aangiftetijdvak 2013, maart (DOC-036), en
-over het aangiftetijdvak 2013, september (DOC-046), en
-over het aangiftetijdvak 2014, mei (DOC-055), en
-over het aangiftetijdvak 2014, december (DOC-067), en
-over het aangiftetijdvak 2015, februari (DOC-076) , en
-over het aangiftetijdvak 2015, augustus (DOC-086),
onjuist en onvolledig heeft laten doen,
immers heeft hij, verdachte telkens
opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
Apeldoorn ingediende
aangiften loonheffing van Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] over
genoemde aangifte tijdvakken telkens een te laag belastbaar bedrag,
doen opgeven en telkens in deze aangiften) lagere bedragen aan
loon op doen nemen dan daadwerkelijk aan loon werd betaald,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd
geheven;
2.
hij, handelend onder de naam ‘Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] ’, in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 te Delft
als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens
de Belastingwet gestelde eisen,
opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd of doen
of laten voeren,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft hij, verdachte toen en daar in
strijd met voornoemde verplichting
opzettelijk niet de volledige loonadministratie van
Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] gevoerd of laten voeren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 (primair)
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen,
terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Feit 2:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te
voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren en doen of laten voeren,
terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in de jaren 2011 tot en met 2015 schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste en onvolledige aangiften loonheffingen te doen.
Ook heeft de verdachte zich in diezelfde periode schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie.
Door zijn handelen heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. De verdachte heeft bewust de belastingdienst en daarmee de samenleving financieel benadeeld voor een bedrag van ruim € 650.000,00.
Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan daarop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en overweegt daartoe het volgende.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 11 december 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden en de redelijke termijn is dus overschreden met een periode van bijna drie jaar.
Met name vanwege de compensatie in de straf die dient plaats te vinden vanwege dit lange tijdverloop in de zaak is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend is. In plaats daarvan zal de rechtbank een taakstraf voor de maximale duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. De verdachte verricht op dit moment op zijn gezondheidssituatie aangepaste werkzaamheden en moet daarom geacht worden in staat te zijn een taakstraf uit te voeren.
Het voorwaardelijke strafdeel wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde
feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 oktober 20222.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2011 tot en met 31 december 2015 te Delft en/of Schiedam en/of s-Gravenhage
en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) , althans alleen
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) , als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n)
loonheffing(en) (ten name gesteld van Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01]
( [nummer01] ), loonheffingsnummer: [loonheffingsnummer01] )
-over het aangiftetijdvak 2011, januari (DOC-003), en/of
-over het aangiftetijdvak 2011, juli (DOC-010), en/of
-over het aangiftetijdvak 2012, april (DOC-019), en/of
-over het aangiftetijdvak 2012, oktober (DOC-027), en/of
-over het aangiftetijdvak 2013, maart (DOC-036), en/of
-over het aangiftetijdvak 2013, september (DOC-046), en/of
-over het aangiftetijdvak 2014, mei (DOC-055), en/of
-over het aangiftetijdvak 2014, december (DOC-067), en/of
-over het aangiftetijdvak 2015, februari (DOC-076) , en/of
-over het aangiftetijdvak 2015, augustus (DOC-086),
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte(n) en/of medeverdachte(n), (telkens)
opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
‘s-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland ingediende
aangifte(n) loonheffing(en) van Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] over
genoemde aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag belastbaar bedrag,
althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of doen
opgeven en/of (telkens) in deze aangifte(n) (een) lager(e) bedrag(en) aan
lo(o)n(en) op te (doen) nemen dan daadwerkelijk aan loon werd betaald,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd
geheven;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2011 tot en met 31 december 2015 te Delft en/of Schiedam en/of ‘s-Gravenhage
en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) , althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(een) aangifte(n) loonheffing(en) (ten name gesteld van Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01]
( [nummer01] ) , loonheffingsnummer: [loonheffingsnummer01] )
-over het aangiftetijdvak 2011, januari (DOC-003), en/of
-over het aangiftetijdvak 2011, juli (DOC-010), en/of
-over het aangiftetijdvak 2012, april (DOC-019), en/of
-over het aangiftetijdvak 2012, oktober (DOC-027), en/of
-over het aangiftetijdvak 2013, maart (DOC-035), en/of
-over het aangiftetijdvak 2013, september (DOC-046), en/of
-over het aangiftetijdvak 2014, mei (DOC-055), en/of
-over het aangiftetijdvak 2014, december (DOC-067), en/of;
-over het aangiftetijdvak 2015, februari (DOC-076), en/of
-over het aangiftetijdvak 2015, augustus (DOC-086),
- ( elk) zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot
bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt of
vervalst en/of doen/laten opmaken of vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk/in
strijd met de waarheid in de voorgenoemde aangifte(n) een te laag belastbaar
bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of
doen opgeven en/of (telkens) in deze aangifte(n) (een) lager(e) bedrag(en) aan
lo(o)n(en) opgenomen en/of doen opnemen dan daadwerkelijk aan loon werd
betaald,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of (telkens) door (een) ander(en) te doen
gebruiken;
2.
hij, handelend onder de naam ‘Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] ’, in of
omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 te Delft
en/of Schiedam en/of ‘s-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of Utrecht, in elk geval
in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens
de Belastingwet gestelde eisen,
(telkens) opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen
of laten voeren,
en/of
-het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers,
(telkens) opzettelijk deze niet heeft bewaard en/of doen laten bewaren,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar (telkens) in
strijd met voornoemde verplichting(en)
(telkens) opzettelijk niet de (volledige) loonadministratie van
Schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf01] gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard
en/of doen laten bewaren.