ECLI:NL:RBROT:2022:9536

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
10/089029-22 (dagvaarding I) en 10/311057-21 (dagvaarding II) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, vuurwapenbezit, mishandeling en poging tot zware mishandeling met noodweerverweer verworpen

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging, vuurwapenbezit, mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft twee dagvaardingen, waarbij de verdachte op 8 april 2022 in Rotterdam een vuurwapen heeft getoond en afgevuurd in de richting van [slachtoffer01] en [slachtoffer02]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer01] heeft bedreigd met een vuurwapen, wat leidde tot redelijke vrees voor het leven van het slachtoffer. De verdachte werd echter vrijgesproken van de pogingen tot doodslag en zware mishandeling, omdat de rechtbank oordeelde dat deze niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in het bezit was van een vuurwapen en dat hij [slachtoffer03] heeft mishandeld met een honkbalknuppel op 9 november 2021. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan gedragsinterventies en meldplicht bij de reclassering. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.061,- aan [slachtoffer02]. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen respect heeft getoond voor de lichamelijke integriteit van anderen en dat zijn gedrag gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt in de omgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/089029-22 (dagvaarding I) en 10/311057-21 (dagvaarding II) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het op dagvaarding I onder 1 impliciet primair en het op dagvaarding II onder 1 primair, 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het op dagvaarding I onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde en het op dagvaarding II onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling (met uitzondering van het innemen van medicijnen als onderdeel van de behandeling), actieve deelneming aan de gedragsinterventie I-Respect of andere gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing waaronder de COVA, het hebben van een proactieve houding aangaande dagbesteding en het conformeren aan afspraken en aanwijzingen omtrent de financiële situatie.

4.Waardering van het bewijs

Dagvaarding I
4.1.
Vrijspraak pogingen tot doodslag van [slachtoffer01] en [slachtoffer02]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring vuurwapenbezit zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde vuurwapenbezit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijsoverwegingen pogingen tot zware mishandeling en bedreiging van [slachtoffer01] en [slachtoffer02]
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer01] worden vrijgesproken.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
De verklaring van de verdachte dat het pistool per ongeluk is afgegaan toen hij over de drempel struikelde is niet geloofwaardig. Door willens en wetens te schieten in een zeer kleine ruimte, waarbij het mogelijk was dat de verschoten munitie zou afketsen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer01] en [slachtoffer02] zou raken en dat zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel van deze personen kan bewezen worden.
4.3.3.
Beoordeling
Pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer01] (en [slachtoffer02] )
Vooropgesteld zij dat poging zware mishandeling van [slachtoffer02] niet is ten laste gelegd. Tot een bewezenverklaring daarvan kan daarom – anders dan door de officier van justitie is gerekwireerd – niet worden gekomen.
[slachtoffer01] heeft verder bij de politie verklaard dat zij zag dat de verdachte net voorbij de voordeur van de woning bleef staan en met zijn hand een vuurwapen pakte, waarna zij ineens een harde knal hoorde. Het vuurwapen is ongeveer 5 centimeter naast haar hoofd afgegaan, aldus [slachtoffer01] . [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte een pistool uit zijn jas haalde en dit op Wedervoorts hoofd richtte. Toen [slachtoffer02] achteruit de woning inging en daarna weer terugkwam, richtte de verdachte het pistool nogmaals op [slachtoffer02] . Toen [slachtoffer02] van de verdachte weg rende de woning in, hoorde hij een luide knal achter zich, aldus [slachtoffer02] . [slachtoffer01] en haar zus stonden volgens [slachtoffer02] op dat moment bij de voordeur. Bij een later verhoor bij de politie heeft [slachtoffer02] verklaard dat hij meende dat de verdachte in zijn richting had geschoten, maar dat hij dit niet heeft gezien. De zus van [slachtoffer01] heeft bij de politie verklaard dat zij niet kon zien op wie de verdachte het pistool richtte.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het pistool uit zijn jaszak heeft gehaald en het pistool in zijn rechterhand met de loop naar beneden gericht heeft gehouden. Toen [slachtoffer02] naar binnen ging, is de verdachte achter hem aan de woning in gegaan. Nadat hij over de drempel van de voordeur van de woning struikelde, heeft hij zich met zijn linkerhand opgevangen tegen de muur tegenover de voordeur en is het pistool in zijn rechterhand per ongeluk afgegaan, aldus de verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] blijkt dat de verbalisanten een kogel hebben gevonden in een bezorgtas die op de vloer tegen een muur van de woonkamer stond en dat zij een gaatje hebben aangetroffen in een teddybeer in een kinderwagen die in één lijn stond tussen de plek waar de kogel was aangetroffen en het halletje van de woning. Aangenomen wordt dat deze kogel met het vuurwapen van de verdachte is verschoten. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de kogelbaan. Omdat de kogel is aangetroffen in een laag voorwerp dat op de grond stond, is het op zichzelf bezien niet waarschijnlijk dat de kogel is afgevuurd terwijl de verdachte het vuurwapen op of in de richting van het hoofd van een van de aangevers gericht had. Het dossier biedt daardoor geen steun voor de aangiften waarin staat dat de verdachte in de richting van een van de aangevers heeft geschoten waarmee hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer01] (ten overvloede: of [slachtoffer02] ) bewust zou hebben aanvaard. Hoewel het schieten in een kleine ruimte grote risico’s met zich meebrengt, zijn deze risico’s onvoldoende om in die zin voorwaardelijk opzet aan te nemen.
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Bedreiging [slachtoffer01]
Een bedreiging is strafbaar als daardoor objectief bezien redelijke vrees voor het leven is ontstaan. De verdachte heeft tijdens een woordenwisseling een vuurwapen vastgepakt, dit getoond en heeft hiermee in de woning geschoten. Objectief bezien kon daardoor bij [slachtoffer01] zonder meer redelijke vrees voor het leven ontstaan. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.3.4.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Dagvaarding II
4.4.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair: poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling [slachtoffer03]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring mishandeling [slachtoffer03] zonder nadere motivering
De onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.6.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer03]
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer03] , omdat hij [slachtoffer03] bewust niet hard met de honkbalknuppel heeft geraakt, zodat er geen sprake is van opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook heeft [slachtoffer03] hieraan gering letsel overgehouden.
4.6.2.
Beoordeling
Blijkens de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte [slachtoffer03] op het hoofd geslagen met een honkbalknuppel. Uit de letselbeschrijving van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond van 31 december 2021 naar aanleiding van informatie ontvangen van een chirurg van het Ikazia Ziekenhuis blijkt dat op 9 november 2021 juist boven het linkeroor van [slachtoffer03] een zichtbare zwelling is geconstateerd.
Het met een honkbalknuppel tegen het hoofd slaan van [slachtoffer03] merkt de rechtbank aan als een poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat het geven van een klap met een hard voorwerp tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Het handelen van de verdachte wordt qua uiterlijke verschijningsvorm ook geacht daarop gericht te zijn geweest. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer03] . Het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.7.
Conclusie
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Dagvaardingen I en II
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op dagvaarding I onder 1 subsidiair en op dagvaarding II onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op dagvaarding I onder 2 subsidiair en 3, en het op dagvaarding II onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Dagvaarding I
1.
subsidiair
hij, op 8 april 2022, te Rotterdam
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door de woning van die [slachtoffer01] binnen te dringen en een vuurwapen (pistool) te tonen en een kogel af te vuren ;
2.
subsidiair
hij, op 8 april 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer02] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door de woning van die [slachtoffer02] binnen te dringen en een vuurwapen (pistool) te tonen en een kogel af te vuren ;
3.
hij, op 8 april 2022, te Rotterdam ,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º
van de Wet wapens en munitie, te weteneen vuurwapen in de zin van artikel
1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool voorhanden heeft
gehad;
Dagvaarding II
1.
subsidiair
hij op 9 november 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer03]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer03]
met een honkbalknuppel, op/tegen het
hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair
hij op 9 november 2021 te Rotterdam
[slachtoffer03] heeft mishandeld door die [slachtoffer03]
met een honkbalknuppel, ophet been te
slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding I
De eendaadse samenloop van
1. subsidiair en 2. subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
Dagvaarding II
De eendaadse samenloop van
1.
subsidiair
poging tot zware mishandeling
en
2.
subsidiair
mishandeling
5.1.
Noodweer ten aanzien van bedreiging [slachtoffer02] (dagvaarding I feit 2 subsidiair)
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdachte verdedigde zichzelf, zijn vriendin en haar dochter tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. [slachtoffer02] had een mes vast en richtte dat op de verdachte en zijn vriendin terwijl hij riep “Ik sla je dood”.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer02] een mes in zijn hand had, vindt steun in de verklaring van zowel [slachtoffer02] als in de verklaring van [slachtoffer01] en haar zus. Uit de verklaringen van [slachtoffer02] , [slachtoffer01] en haar zus blijkt echter dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie met [slachtoffer02] heeft opgezocht. Nadat [slachtoffer02] terug de woning in ging, had de verdachte zich aan de situatie moeten onttrekken door weg te gaan met zijn vriendin en haar dochter. In plaats daarvan is de verdachte met een geladen pistool in zijn hand achter [slachtoffer02] aan naar binnen gegaan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het beroep op noodweer slaagt niet en het feit is dus strafbaar.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn onderburen, door tijdens een ruzie een pistool bij zich te dragen, dit pistool te tonen en dit pistool in de woning van de slachtoffers af te vuren. Dit moet voor de slachtoffers bijzonder angstig zijn geweest. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid zowel bij de directe slachtoffers als bij de overige in de buurt aanwezigen, die getuige zijn geweest van het geweld. De verdachte heeft zich vijf maanden daarvoor schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn (ex-)vriendin door haar met een honkbalknuppel op het hoofd en op het been te slaan. De verdachte heeft blijk gegeven geen respect voor de lichamelijke integriteit van anderen te hebben. De verdachte lijkt niet in staat te zijn om een conflict bespreekbaar te maken, maar grijpt naar geweld. Daarbij schuwt hij niet om een vuur- of ander wapen te trekken. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft ook gelet op de rapporten van 17 november 2021 en 13 juni 2022 die Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt.
Uit deze rapporten blijkt onder meer dat vooral het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte als risicoverhogende factoren worden gezien. De verdachte lijkt over gebrekkige vaardigheden te beschikken bij het oplossen van (interpersoonlijke) problemen. Hij is daarom mogelijk geneigd een deels procriminele houding aan te nemen, zoals het aanschaffen van een wapen en het bagatelliseren van zijn aandeel en mogelijkheden met betrekking tot het delict. Mogelijk beschermende factoren zijn (een) partner(s) die hem ondersteunt(en) bij praktische zaken (huisvesting en inkomen), zijn gerichtheid op het verkrijgen van een maatschappelijk geaccepteerde carrière en het ontbreken van problemen op het gebied van middelengebruik. Deze factoren hebben echter het ten laste gelegde niet kunnen voorkomen. Eerdere (vrijwillige) begeleiding is niet van de grond gekomen vanwege de afhoudende houding van zowel de verdachte als de toenmalige aangeefster. Op dit moment staat de verdachte hier wel voor open waarbij vooral sprake is van een extrinsieke motivatie. Omdat zowel het algemene recidiverisico als het risico op geweld als hoog gemiddeld wordt ingeschat op basis van voorgaande zijn begeleiding en interventies geïndiceerd. Dit wordt vooralsnog als haalbaar ingeschat op basis van de voornoemde responsiviteit van de verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een ambulante behandeling;
  • andere voorwaarden het gedrag betreffende:
o het actief deelnemen aan de gedragsinterventie I-Respect of andere gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing, waaronder de COVA;
o het hebben van een proactieve houding aangaande dagbesteding;
o het conformeren aan afspraken en aanwijzingen omtrent de financiële situatie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Nu de rechtbank pogingen tot zware mishandeling van dagvaarding I niet bewezen acht, zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank rekent de verdachte de bewezenverklaarde gewelddadige feiten zeer aan. Het dragen van een geladen vuurwapen en daarmee in de woning van zijn onderburen dreigen en schieten en mishandeling en poging tot zware mishandeling van zijn (ex-)vriendin door met een honkbalknuppel tegen haar hoofd en been te slaan, rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de reclassering adviseert zal bij de veroordeling hierna de bijzondere voorwaarde tot het zich ambulant laten behandelen niet tevens inhouden het mogelijk innemen van medicijnen als onderdeel van die behandeling, nu het rapport van de reclassering daarvoor geen onderbouwing geeft.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [slachtoffer02] ter zake van de in dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 61,- aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Het slachtoffer heeft schade geleden. De vordering tot vergoeding van materiële schade is als voldoende onderbouwd geheel toewijsbaar. Ten aanzien van de hoogte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft gevorderd voor het totale toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het in dagvaarding I onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, bestaande uit het onweersproken bedrag van € 14,- aan reiskosten en € 47,- aan kosten voor het verstrekken van medische inlichtingen door de huisarts, zijnde in totaal € 61,-. Deze gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezen strafbare feit rechtstreeks immateriële schade geleden. Dit is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd in de schriftelijke toelichting op de vordering. De schade zal op basis van de feiten en omstandigheden en met inachtneming van de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op in ieder geval € 1.000. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende deel van zijn vordering, aangezien verder onderzoek naar de gegrondheid van dat gedeelte van de vordering een uitgebreide nadere behandeling vereist. De rechtbank is van oordeel dat die nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 april 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.061,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 45, 55, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in dagvaarding I (parketnummer 10/089029-22) onder 1 primair en 2 primair en de in dagvaarding II (parketnummer 10/311057-21) onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in dagvaarding I (parketnummer 10/089029-22) onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 en de in dagvaarding II (parketnummer 10/311057-21) onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, locatie Rotterdam, Marconistraat 2, op telefoonnummer 088-8041302. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra dit mogelijk is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling;
3. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie I-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing waaronder de COVA. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
4. de veroordeelde heeft een proactieve houding aangaande zijn dagbesteding;
5. de veroordeelde conformeert zich aan de afspraken en aanwijzingen omtrent zijn financiële situatie;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer02], te betalen een bedrag van
€ 1.061,- (zegge: duizend éénenzestig euro), bestaande uit € 61,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 1.061,- (hoofdsom, zegge: duizend éénenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.061,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
21 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en A. Anakhrouch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 oktober 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding I (10/089029-22)
1
hij, op of omstreeks 8 april 2022, te Rotterdam, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(in een woning) een vuurwapen heeft gericht op het hoofd althans het lichaam van
die [slachtoffer01] vervolgens een kogel richting het hoofd althans het lichaam van die
[slachtoffer01] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 april 2022, te Rotterdam althans in Nederland
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door de woning van die [slachtoffer01] binnen te dringen en/of (daarbij) zich (dreigend)
aan die [slachtoffer01] op te dringen en/of een vuurwapen (pistool) op die [slachtoffer01] te
richten althans te tonen en/of een kogel af te vuren in de richting van het hoofd
althans het lichaam van die [slachtoffer01] ;
2
hij, op of omstreeks 8 april 2022, te Rotterdam, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer02]
opzettelijk
van het leven te beroven,
(in een woning) een vuurwapen heeft gericht op het hoofd althans het lichaam van
die [slachtoffer02] vervolgens een kogel richting het hoofd althans het lichaam van die
[slachtoffer02] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 april 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer02] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door de woning van die [slachtoffer02] binnen te dringen en/of (daarbij) zich
(dreigend) aan die [slachtoffer02] op te dringen en/of een vuurwapen (pistool) op die
[slachtoffer02] te richten althans te tonen en/of een kogel af te vuren in de richting van
het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer02] ;
3
hij, op of omstreeks 8 april 2022, te Rotterdam althans in Nederland,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2º of Categorie III onder 1º
van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen geschikt om
(semi)automatisch te vuren (kaliber 6,35mm) of een vuurwapen in de zin van artikel
1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool/revolver voorhanden heeft
gehad.
Dagvaarding II (10/311057-21)
1
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer03]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer03] meermalen, althans eenmaal,
met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het
(achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer03]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer03] meermalen, althans eenmaal,
met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het
(achter)hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer03]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet die [slachtoffer03] meermalen, althans eenmaal,
met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het been heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2021 te Rotterdam
[slachtoffer03] heeft mishandeld door die [slachtoffer03] meermalen, althans eenmaal,
met een honkbalknuppel, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het been te
slaan.