ECLI:NL:RBROT:2022:9535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
TUL: 10-811008-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na niet-naleving behandelverplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een veroordeelde, die in 2020 een gevangenisstraf van 24 maanden had gekregen, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De vordering was ingediend door de advocaat-generaal mr. J.J.T.M. Pieters, op basis van een rapport van de reclassering, waarin werd gesteld dat de veroordeelde zijn meldplicht en behandelverplichting niet naar behoren was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks eerdere waarschuwingen, niet gemotiveerd was om aan de voorwaarden te voldoen en dat zijn gedrag jegens de reclassering problematisch was. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toegewezen en gelast dat 2 maanden van de voorwaardelijke straf ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de reeds ingezette behandeling. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat zij voldoende informatie had om tot een beslissing te komen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer TUL: 10-811008-19 (rolnummer hof: 22/002843-19)
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde:

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. J.N. Hoek, advocaat te Rotterdam.

Vordering

Op 2 augustus 2022 heeft de advocaat-generaal mr. J.J.T.M. Pieters een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het gedeelte van de straf dat de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag bij arrest van 22 januari 2020 voorwaardelijk aan de veroordeelde heeft opgelegd.
Aan de vordering ligt een rapport van GGZ Antes (hierna: de reclassering) gedateerd 1 augustus 2022 over de veroordeelde ten grondslag.

Feiten

Bij voornoemd arrest, dat onherroepelijk is geworden, heeft het hof aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 3 jaren bepaald dat een gedeelte van deze straf, groot 18 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de bij het arrest gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarde is gesteld dat de veroordeelde zijn huidige behandeling bij Fivoor zal voortzetten zo lang de reclassering dit geboden acht.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is op 17 februari 2020 aan de veroordeelde verzonden.
Op 5 augustus 2022 is de veroordeelde op grond van artikel 6:3:15 Sv aangehouden. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op vordering van de officier van justitie op
8 augustus 2022 de voorlopige tenuitvoerlegging van het niet ten uitvoer gelegde deel van de gevangenisstraf bevolen.

Procedure

De verdediging heeft voorafgaand aan de zitting per e-mailbericht van 19 augustus 2022 de officier van justitie verzocht om op de zitting een aantal getuigen te horen, te weten [naam01] , reclasseringswerker, [naam02] , psychiater, [naam03] , bewindvoerder, [naam04] en [naam05] of [naam06] , behandelaren van Fivoor. Tevens heeft de verdediging verzocht om de ontslagbrief betreffende de veroordeelde die is opgemaakt door psychiater [naam02] .
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het horen van [naam01] en [naam03] , met de mededeling dat [naam03] verhinderd was om op de zitting aanwezig te zijn, maar telefonisch bereikbaar was. De raadsman heeft de ontslagbrief van 26 juli 2022 die hem door psychiater [naam02] was toegezonden ter zitting overgelegd; deze is in het procesdossier gevoegd.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2022.
De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.N. Hoek, zijn gehoord. Tevens is als deskundige op de zitting gehoord [naam01] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Antes.
Op de zitting is meermalen tevergeefs getracht om telefonisch contact te krijgen met [naam03] .

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting de vordering gewijzigd, in die zin dat hij heeft gevorderd dat het niet ten uitvoer gelegde deel van de gevangenisstraf gedeeltelijk, te weten voor de duur van 3 maanden, ten uitvoer wordt gelegd.

Standpunt verdediging

De veroordeelde en zijn raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde de meldplicht en de behandelverplichting, waaronder de ‘Pas op de grens-module’, naar behoren is nagekomen. De veroordeelde is weliswaar een aantal malen te laat geweest op afspraken bij de reclassering, maar dat betekent niet dat de veroordeelde de meldplicht niet naar behoren is nagekomen. Bovendien wordt dit te laat komen veroorzaakt door de lichte verstandelijke beperking (hierna: LVB) waarmee de veroordeelde kampt, zodat dit de veroordeelde niet is te verwijten. Ook is de veroordeelde de behandelverplichting naar behoren nagekomen. Dat de veroordeelde (met stemverheffing) te kennen heeft gegeven dat hij het nut van de behandeling niet inziet en slechts deelneemt aan de behandeling omdat de behandelaren dit willen, dient als eerlijk en behorend bij zijn beperking te worden beschouwd. Ook het aanwezig zijn van de partner van de veroordeelde tijdens een huisbezoek, als gevolg waarvan volgens de behandelaren niet vrijuit met de veroordeelde kon worden gesproken, is de veroordeelde niet te verwijten. Subsidiair is aangevoerd dat de ‘Pas op de grens-module’ niet onder de als bijzondere voorwaarde opgelegde behandelverplichting valt, nu deze module geen onderdeel van de behandeling uitmaakte ten tijde van het wijzen van het arrest, en dat deze module bovendien prematuur is gestart, nu deze (zeden)module met spoed is opgestart toen de veroordeelde een nieuwe relatie kreeg met een 19-jarige vrouw.
Het voortduren van de detentie zal ingrijpende gevolgen hebben voor de veroordeelde. De verdediging heeft daartoe het e-mailbericht van 15 augustus 2022 van veroordeeldes bewindvoerder [naam03] ingebracht, waarin zij heeft opgetekend dat in geval van 18 maanden detentie het inkomen van de veroordeelde wordt stopgezet, waardoor de vaste lasten en afdracht in het kader van het schuldsaneringstraject niet meer kunnen worden voldaan en de woning, het schuldsaneringstraject en de bewindvoering van de veroordeelde mogelijk in gevaar komen.
De verdediging heeft ter terechtzitting het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het als getuigen horen van [naam02] , psychiater, [naam04] van Fivoor, [naam03] , bewindvoerder, en de ‘Pas op de grens’ behandelaren van Fivoor, indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering tot tenuitvoerlegging (gedeeltelijk) dient te worden toegewezen.

Beoordeling vordering

Het rapport van de reclassering houdt – kort gezegd – het volgende in.
De veroordeelde is de meldplicht en behandelverplichting niet naar behoren nagekomen en de reclassering ziet geen mogelijkheden meer tot voortzetting van het reclasseringstoezicht.
De veroordeelde is niet gemotiveerd om aan het toezicht en de bijbehorende voorwaarden mee te werken. Het recidivegevaar wordt zodoende niet verminderd.
De veroordeelde heeft zich jegens de reclassering niet coöperatief opgesteld. In enkele gesprekken heeft de veroordeelde zich ook dreigend en intimiderend geuit, waarna het gesprek voortijdig is afgebroken. De veroordeelde is veelal te laat gekomen op de afspraken bij de reclassering waardoor er weinig tijd overbleef om elkaar te spreken. Het te laat komen op afspraken lijkt bewust gedrag te zijn, in aanmerking genomen dat de reclassering voorafgaand aan een afspraak de veroordeelde aan de afspraak herinnerde.
De veroordeelde heeft zich evenmin ingezet voor zijn behandeling, zodat hij de behandelverplichting niet is nagekomen. Dit jaar is de eerder op persoonlijkheidsproblematiek en ADHD gerichte behandeling omgebogen naar behandeling met als doel om het recidiverisico op seksueel grensoverschrijdend gedrag te verminderen, in de vorm van de zedenmodule ‘Pas op de grens’. Dit kon niet langer worden uitgesteld in verband met de nieuwe relatie van de veroordeelde, waarmee de risico’s sterk waren toegenomen. De veroordeelde weigerde echter aan deze behandeling mee te werken. In april 2022 heeft een stagnatiegesprek plaatsgevonden. De veroordeelde volhardde toen in zijn weigering aan de behandeling mee te werken. Diezelfde dag kwam de veroordeelde terug op zijn besluit en zegde hij toe de behandeling te gaan volgen. Dit verliep echter uitermate moeizaam. De veroordeelde probeerde voorwaarden te stellen aan de uitvoering van de behandeling, zoals met betrekking tot behandelaars en locatie. Zelfs als ruimte werd geboden voor de wensen van de veroordeelde, saboteerde hij de inhoudelijke behandeling, bijvoorbeeld door het gesprek op andere onderwerpen te brengen of door aan te geven dat hij niet open kon praten omdat zijn vriendin aanwezig was. De veroordeelde maakte huiswerkopdrachten niet en gaf aan dit ook niet te gaan doen. Met duidelijke richtlijnen is een laatste poging gedaan de behandeling vlot te trekken, echter zonder resultaat. De veroordeelde heeft gezegd dat hij niets van de behandeling wil leren en dat hij slechts komt omdat het in zijn voorwaarden staat. Er is geen intrinsieke motivatie voor verandering, zodat behandeling niet zinvol gegeven kan worden. De forensische behandeling is op 26 juli 2022 voortijdig beëindigd.
De reclasseringswerker heeft in aanvulling op het rapport verklaard dat de zedenmodule ‘Pas op de grens’ een noodzakelijk onderdeel van de behandeling is om de risico’s in te dammen. De reclassering en Fivoor hebben de veroordeelde gewaarschuwd over het niet naar behoren nakomen van zijn verplichtingen en hem ondersteuning geboden vanwege zijn LVB-problematiek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde de als bijzondere voorwaarde opgelegde behandelverplichting verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Er is daarom voldoende reden om de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijke strafdeel.
Er zal slechts een deel van de voorwaardelijke straf, groot 2 maanden, ten uitvoer worden gelegd, nu de rechtbank van oordeel is dat de veroordeelde zich wel in enige mate – zij het ook onvoldoende – heeft ingespannen om de voorwaarden naar behoren na te komen en het naleven van de voorwaarden vanwege zijn LVB-problematiek extra inspanning van hem vergt. De rechtbank acht het van belang dat de reeds ingezette behandeling wordt voortgezet.
Voor het restant van het voorwaardelijke strafdeel zullen gedurende de rest van de proeftijd de algemene en bijzondere voorwaarden blijven gelden.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke getuigenverzoek af. De rechtbank acht zich in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen voldoende voorgelicht en acht het horen van de verzochte getuigen niet noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de volledigheid van het rapport van de reclassering van 1 augustus 2022, de verklaring op de zitting van [naam01] , reclasseringswerker, de ontslagbrief van 26 juli 2022 van [naam02] , psychiater, en het e-mailbericht van 15 augustus 2022 van [naam03] , bewindvoerder.

Beslissing

De rechtbank
gelast de
tenuitvoerleggingvan een deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden;
beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van de voorlopige tenuitvoerlegging geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf;
wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2022.