Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres
[vergunninghoudster]uit [plaats 2] (vergunninghoudster)
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
De omgevingsvergunning is, voor zover hier van belang, op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Kethel e.o.”. Het perceel waarop het warmtestation wordt gebouwd heeft in dat bestemmingsplan de bestemming “Verkeer-verblijfsgebied”. De bouw en het gebruik van het warmtestation zijn in strijd met de planregels voor die bestemming.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid van het beroep
In de eerste plaats voert zij aan dat het warmtestation in strijd is met het in het Klimaatakkoord neergelegde streven om Nederland in 2050 een circulaire economie te laten zijn. De warmte is namelijk afkomstig van afvalverbrandingsinstallaties van AVR. In een circulaire economie is geen plaats meer voor afvalverbranding. Eiseres stelt dat de uitbreiding van het warmtenet het verbranden van afval in stand houdt.
Daarnaast voert eiseres aan dat de op aardgas gestookte hulpwarmtecentrale in strijd is met het gemeentelijke beleidsdoel om Groenoord vanaf 2035 aardgasvrij te maken en met het nationaal klimaatbeleidsplan betreffende CO2-reductie. Volgens eiseres heeft verweerder niet duidelijk gemaakt door welke energiebron het aardgas vanaf 2035 vervangen zal worden, wat de (financiële) gevolgen daarvan zijn en of dit in overeenstemming is met de klimaatdoelstellingen.
Verder voert eiseres aan dat er voldoende andere mogelijkheden zijn om Groenoord in 2035 aardgasvrij te maken. Er wordt geïnvesteerd in een warmtenet met een warmtestation dat aangepast moet worden, omdat de bronwarmte gaat veranderen. Volgens eiseres is het isoleren van de woningen in Groenoord een beter alternatief.
Volgens verweerder is het isoleren van woningen belangrijk, maar betekent dat niet dat de aangevraagde omgevingsvergunning niet kon worden verleend. De aanleg van het warmtestation staat los van het isoleren van woningen. Daarvoor bestaan echter wel initiatieven. Voor Woningcorporatie Woonplus zijn woningverbetering en isolatie onderdeel van het project Nieuwe Energie voor Groenoord, waartoe ook de aanleg van het warmtenet behoort.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de ontwikkeling als geheel een wezenlijke bijdrage levert aan het duurzaamheids- en klimaatbeleid. Dat bij storingen en op piekmomenten gebruik wordt gemaakt van de hulpwarmtecentrale op aardgas, maakt dat niet anders. Per saldo is namelijk nog steeds sprake van een aanzienlijke vermindering van het aardgasgebruik in Groenoord ten opzichte van de huidige situatie. Zoals verweerder en vergunninghoudster hebben toegelicht, wordt bovendien beoogd om uiterlijk in 2040 in plaats van aardgas uitsluitend duurzame energiebronnen toe te passen in de hulpwarmtecentrale. De rechtbank ziet in wat eiseres hierover naar voren heeft gebracht geen reden om voorshands aan te nemen dat dat niet mogelijk zal zijn.
De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de keuze om het warmtestation met hulpwarmtecentrale toe te staan in strijd is met landelijk of gemeentelijk duurzaamheids- en klimaatbeleid.
Volgens verweerder kan een activiteit als project in de zin van de mer-richtlijn worden beschouwd als sprake is van een fysieke ingreep in het milieu. De mer-beoordeling heeft zich daarom beperkt tot de oprichting en ingebruikname van het warmtestation. De andere onderdelen van de warmtenetketen maken volgens verweerder geen deel uit van het project. Het in gebruik nemen van het warmtestation leidt niet tot aanpassing van deze onderdelen. De effecten van deze onderdelen op Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld tijdens de destijds doorlopen procedures en hoeven niet opnieuw te worden beoordeeld. Verweerder wijst er daarnaast op dat de aanvraag alleen ziet op de bouw van het warmtestation en niet op de leidingen naar de woningen. Voor de leidingen is op grond van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning vereist.
Bij de mer-beoordeling voor het warmtestation is het aspect stikstof betrokken. De conclusie is dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Uit de resultaten van de stikstofemissieberekeningen met behulp van Aerius Calculator volgt dat het project Warmtestation Groenoord geen stikstofdepositie boven de 0,00 mol N/ha/jaar veroorzaakt op Natura 2000-gebieden, zodat geen effecten op die gebieden zijn te verwachten.
In artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing neemt omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. In het derde lid is onder meer bepaald dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing rekening moet houden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.
Wat betreft de ondergrondse leidingen overweegt de rechtbank dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor transport van warm water of stoom een zelfstandige categorie in het Besluit milieueffectrapportage is (categorie 8.4 van onderdeel D van de Bijlage). Bij het nemen van bepaalde planologische besluiten hierover, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning voor buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, geldt een mer-beoordelingsplicht voor deze activiteit. Dat is hier echter niet het geval, alleen al omdat de omgevingsvergunning geen betrekking heeft op de aanleg van leidingen, maar alleen is aangevraagd en verleend voor de bouw en het gebruik van het warmtestation zelf.
Voor zover de leidingen al deel zouden uitmaken van het project dat hier aan de orde is, ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat zich vanwege het kappen van bomen en de aanwezigheid van ondergrondse warmteleidingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu voordoen.
Locatiekeuze en gevolgen voor de Poldervaartzone
Verweerder stelt dat de GBSV een rol heeft gespeeld bij de locatiekeuze. Volgens verweerder bevat de GBSV geen bindende normen, maar kan gemotiveerd van dit beleid worden afgeweken. Dat is in dit geval gedaan. Het realiseren van een alternatieve basisenergievoorziening is noodzakelijk om de klimaatdoelstellingen te behalen. Volgens de gemeentelijke Transitievisie Warmte voor Schiedam van 3 november 2020 is een warmtenet de meest doelmatige oplossing voor Groenoord. Volgens verweerder weegt het belang van het behalen van de klimaatdoelstellingen zwaarder dan het behoud van een indicatieve onbebouwde zone langs de Poldervaart. De zone zal worden beperkt van 30 naar 22 m. De impact is daarmee volgens verweerder relatief beperkt. Het warmtestation vormt bovendien geen belemmering om de Poldervaart eventueel in de toekomst door te trekken. Verweerder stelt verder dat op grond van het geldende bestemmingsplan “Kethel e.o.” de locatie de bestemming “Verkeer – Verblijfsgebied” heeft. De Poldervaart heeft de bestemming “Water” en de gronden tussen het huidige parkeerterrein en de Poldervaart hebben de bestemming “Recreatie – 2”. Het bestemmingsplan bevat geen beschermingszones rondom de Poldervaart. Ook maken de Poldervaart en de kades geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Er is dan ook geen sprake van een vastgelegde ecologisch beschermde Poldervaartzone, aldus verweerder.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 1:21. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 8:69aDe bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Artikel 2.1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
Artikel 2.101. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
Artikel 2.121. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
Wet milieubeheer
Artikel 7.21. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:
4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
(…)
8. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing van een activiteit, dan wel van een plan of besluit slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën van gevallen.
Artikel 7.171. Behoudens in het geval dat toepassing is gegeven aan artikel 7.16, vijfde lid, neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
(…)
Artikel 2(…)2. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
BijlageOnderdeel A. Begripsbepaling1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening:een plan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met uitzondering van een plan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en met inbegrip van:
(…)