ECLI:NL:RBROT:2022:9521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/10/643092 / KG ZA 22/706 (voorlopige voorziening) / C/10/643095 / FA RK 22-5682 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep tegen huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat was opgelegd aan verzoeker door de burgemeester van Rotterdam. Het huisverbod was opgelegd op 13 augustus 2022, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de achterblijfster, die zes maanden zwanger is. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2022 is vastgesteld dat de achterblijfster, hoewel opgeroepen, niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat het belang van de achterblijfster om in alle rust te kunnen terugkeren naar een veilige thuishaven zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de woning te verblijven. De rechter heeft daarbij de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder eerdere meldingen van geweldpleging tegen verzoeker en de angst van de achterblijfster om terug te keren naar de woning.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het huisverbod terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was om dit besluit te vernietigen. De rechter heeft ook overwogen dat de afkoelingsperiode van tien dagen, die gebruikelijk is bij een huisverbod, noodzakelijk is om de dreiging van huiselijk geweld weg te nemen. De voorzieningenrechter heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat het gevaar nog steeds aanwezig was, ondanks het feit dat de achterblijfster niet meer in de woning verbleef. De uitspraak is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/643092 / KG ZA 22/706 (voorlopige voorziening)
C/10/643095 / FA RK 22-5682 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker01], verzoeker,
wonende te [woonplaats01] ,
gemachtigde mr. M.A. Oosterveen te Rotterdam.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. A. Hielkema,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam01], achterblijfster,
wonende te [woonplaats01] ,
hierna achterblijfster.

1..Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 13 augustus 2022 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
1.2.
Bij brief van 16 augustus 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022. Aanwezig waren:
 verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Hielkema;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam02] ;
 mr. [naam03] , beleidsadviseur.
Achterblijfster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2..Beslissing

2.1.
De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

3..Overwegingen

3.1.
Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep
3.1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
3.2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.3.
Gevaar toen het besluit werd genomen (“toetsing ex tunc”)
3.3.1.
Verzoeker is van mening dat het besluit onjuist is gemotiveerd en ten onrechte is opgelegd. Naar de voorzieningenrechter begrijpt voert verzoeker hiermee aan dat het bestreden besluit berust op onjuiste (feitelijke) gronden en hierdoor niet in stand kan blijven, en dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam. Verzoeker stelt daartoe dat het huisverbod is gebaseerd op de verdenking dat verzoeker achterblijfster heeft mishandeld, terwijl er volgens verzoeker geen sprake is geweest van mishandeling. Weliswaar erkent verzoeker dat hij en achterblijfster een verhitte discussie hebben gehad en dat hij achterblijfster heeft beetgepakt waarna zij zich heeft losgerukt, maar dit was volgens verzoeker geen mishandeling.
3.3.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
3.3.3.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
3.3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was om het huisverbod op te leggen. Voorafgaand aan het huisverbod heeft op 13 augustus 2022 een incident plaatsgevonden, waarbij verzoeker achterblijfster zo stevig heeft vastgehouden dat achterblijfster striemen in haar nek en een plek op haar rechterjukbeen heeft opgelopen. Ook werd zij zeer angstig aangetroffen door de politie. In de afgelopen jaren zijn er al meerdere meldingen van geweldpleging tegen verzoeker gedaan. Er lijkt sprake te zijn van een toenemend geweldspatroon, nu de situatie in korte tijd voor de tweede keer is geëscaleerd. Achterblijfster heeft in 2020 aangifte gedaan van verkrachting, maar zij heeft die aangifte een jaar later ingetrokken. Dat achterblijfster verzoeker zou willen pesten door aangiftes en meldingen te doen, zoals verzoeker aanvoert, maakt het feit dat verzoeker achterblijfster bij dit incident letsel heeft toegebracht niet anders. Gelet daarop komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder bevoegd was het huisverbod op te leggen op de grond dat er een ernstig vermoeden was van een situatie waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen. Gezien de gegeven omstandigheden dat verzoeker doorgaans degene is die geweld initieert en achterblijfster zes maanden zwanger is, acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat verweerder ervoor heeft gekozen om verzoeker uit huis te plaatsen. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Het betoog faalt.
3.4.
Gevaar op dit moment (“toetsing ex nunc”)
3.4.1.
Verzoeker voert aan dat het gevaar nu niet meer bestaat en verweerder in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren. Verzoeker stelt daartoe dat de relatie tussen verzoeker en achterblijfster na dit incident is beëindigd en dat zij niet langer meer zullen samenwonen. Bovendien is achterblijfster na het incident en het opgelegde huisverbod niet meer teruggekeerd naar de woning. Momenteel verblijft zij bij haar ouders. Daartegenover heeft verzoeker geen modelijkheden om elders te verblijven. Hij moet telkens bij vrienden overnachten. Zijn kleding, sleutels en andere benodigdheden liggen nog in de woning en hij kan niet naar zijn werk.
3.4.2.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
3.4.3.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
3.4.4.
Als het bestreden besluit moet worden vernietigd dan kan de rechter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten tot het moment waarop het gevaar nog bestond en verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren.
3.4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij een opgelegd huisverbod het uitgangspunt is dat een afkoelingsperiode van tien dagen wordt benut om de nodige rust te creëren en maatregelen te nemen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de omstandigheid dat achterblijfster niet daadwerkelijk in de woning verblijft maakt dat het gevaar inmiddels is geweken. Veilig Thuis licht hierover toe dat achterblijfster op dit moment nog niet durft terug te keren naar de woning omdat de man daar tijdens het huisverbod een keer is geweest, maar dat zij binnen enkele dagen wel terug wil. Het is de voorzieningenrechter vooralsnog onduidelijk waardoor de angst van achterblijfster wordt gevoed, omdat verzoeker naar de woning is gegaan nadat achterblijfster hem had verteld dat de sleutels onder de bloempot lagen zodat hij enkele spullen kon ophalen. In dat verband kan de voorzieningenrechter niet verklaren waarom achterblijfster de politie heeft gebeld toen zij de man via de videodeurbel bij de woning zag. Hoe dit ook zit, de omstandigheden dat de vrouw angstig is, dat verzoeker en achterblijfster nog niet samen in gesprek willen en dat er dus nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt, maken dat het gevaar nog onverminderd aanwezig is en dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om het huisverbod te laten voorduren. Hoewel achterblijfster niet daadwerkelijk in de woning verblijft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voormeld uitgangspunt tevens inhoudt dat het belang van achterblijfster om in alle rust te kunnen terugkeren naar een veilige thuishaven prevaleert boven het belang van verzoeker om in de woning te kunnen zijn. Het betoog faalt.
Tijdens de zitting is verder nog besproken dat verzoeker er belang bij heeft dat hij kan beschikken over enkele spullen die nog in de woning liggen. Namens hem zijn die spullen wel gezocht, maar nog niet gevonden. Wellicht kan worden gekeken naar een mogelijkheid om verzoeker met een derde, bijvoorbeeld de wijkagent, op een passend moment naar de woning te laten gaan.
3.4.6.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. A.C. Siemons, voorzieningenrechter, en door deze en mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: