ECLI:NL:RBROT:2022:9513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
10-249212-21 / TUL VV: 10-265102-20, 10-240141-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging gepleegd

Op 7 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte [verdachte01], geboren in Turkije in 1996. De zaak betreft een beroving met geweld die plaatsvond op 16 september 2021 in Rotterdam. De verdachte heeft samen met anderen de aangever [slachtoffer01] beroofd van een horloge en persoonlijke bezittingen, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de beroving, waarbij hij het horloge van de aangever heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het schieten op de aangever, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij dat deel van de beroving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer01] voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden door de beroving. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gevorderd, waarbij de verdachte zich moet houden aan de opgelegde voorwaarden van reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-249212-21
Parketnummers vordering TUL VV: 10-265102-20, 10-240141-10
Datum uitspraak: 7 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, met uitzondering van het laatste gedachtestreepje;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met de parketnummers 10-265102-20 en 10-240141-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Beoordeling
Centraal in het onderzoek staat een beroving met geweld gepleegd tegen de aangever [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) in de nacht op 16 september 2021 in Rotterdam aan de [adres02] . In een woning is op die avond een aantal mensen bijeen gekomen, waaronder [slachtoffer01] , de verdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) en de getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ). Op enig moment heeft [medeverdachte01] gebeld naar de verdachte [verdachte01] (hierna: [verdachte01] ) om drugs te bestellen. [verdachte01] heeft volgens de verklaring en herkenning van [medeverdachte01] de woning betreden met de verdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) en een onbekende man. Over wat er zich precies in de woning heeft afgespeeld lopen de verklaringen uiteen maar op enig moment hebben [slachtoffer01] en [getuige01] de woning verlaten, waarna ook [verdachte01] , [medeverdachte02] , de onbekende man en [medeverdachte01] de woning hebben verlaten. [slachtoffer01] is vervolgens op straat beroofd en heeft daarbij hoofdletsel en een schotwond in zijn been opgelopen.
Twee momenten
De rechtbank stelt vast dat in de beroving twee momenten zijn te onderscheiden.
Ten eerste is [slachtoffer01] op de parkeerplaats aan de [adres02] ingesloten en geslagen en geschopt door [verdachte01] , [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en de onbekende man. [medeverdachte02] heeft [slachtoffer01] daarbij op zijn hoofd geslagen met de kolf van een pistool en [verdachte01] heeft het horloge van de pols van [slachtoffer01] getrokken.
Ten tweede wordt [slachtoffer01] aangevallen en achtervolgd door [medeverdachte02] en de onbekend gebleven man. [medeverdachte02] had een pistool in zijn hand. Op de beelden is vervolgens een schot te horen. [medeverdachte01] stond op dat moment enkele meters bij [slachtoffer01] vandaan. Zij liep naar [slachtoffer01] toe terwijl zij iets riep en naar hem wees. De personen liepen vervolgens het beeld uit en vlak daarna was weer een schot te horen. Op andere camerabeelden is te zien dat [slachtoffer01] na dat tweede schot op de grond viel en te horen is dat hij hard schreeuwde. Dat moet het moment zijn dat [slachtoffer01] door een kogel in zijn onderbeen is geraakt. Op de beelden is te zien dat één van de mannen over [slachtoffer01] heen boog en iets leek te pakken. [slachtoffer01] heeft in zijn aangifte verklaard dat op dat moment een groot geldbedrag werd weggenomen dat hij in zijn boxershort had verstopt. Uit de beelden blijkt dat [verdachte01] bij dit deel van de beroving niet aanwezig was, hij bevond zich op dat moment aan de andere kant van de parkeerplaats en liep weg.
Vervolgens is te zien dat [medeverdachte01] in haar auto stapte en wegreed terwijl de twee andere daders wegliepen. [verdachte01] had [medeverdachte01] een straat verder tot stoppen gemaand en was bij haar in de auto gestapt. Zij zijn kort daarna door de politie aangehouden. In de auto van [medeverdachte01] is een zwart tasje van [verdachte01] aangetroffen. In dat tasje zijn pasjes op naam van [slachtoffer01] aangetroffen.
[verdachte01] heeft ter zitting verklaard dat er vooraf een plan was gemaakt om [slachtoffer01] te beroven. Wanneer dat plan precies is gemaakt en wie daarbij betrokken zijn geweest is niet duidelijk geworden. [verdachte01] heeft bekend dat hij heeft deelgenomen aan het eerste deel van de beroving, waarbij hij het horloge van de aangever heeft weggenomen. Hij heeft ontkend dat hij de pasjes ook heeft weggenomen, maar aan die ontkenning hecht de rechtbank geen geloof omdat die pasjes zeer kort na de beroving in zijn tasje, dat hij bij zich had in de auto van [medeverdachte01] , zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank was er in het eerste deel sprake van een gezamenlijke uitvoering van de beroving tussen [verdachte01] , [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en één andere persoon. Er is dus voldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte01] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de beroving van [slachtoffer01] , waarbij een horloge en pasjes van [slachtoffer01] zijn weggenomen.
Nu uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte01] zich tijdens het tweede deel van de beroving aan de groep had onttrokken en ander bewijs dat hij in dit deel van de beroving enig aandeel had ontbreekt, kan de uitvoeringshandeling opgenomen bij het laatste gedachtestreepje van het onder feit 2 ten laste gelegde, te weten het schieten op [slachtoffer01] , niet worden bewezen. Omdat het contante geldbedrag pas daarna is weggenomen, kan evenmin worden bewezen dat [verdachte01] het geldbedrag van de aangever heeft gestolen.
Nu [slachtoffer01] niet op alle onderdelen consistent heeft verklaard gebruikt de rechtbank zijn verklaring alleen voor zover die steun vindt in andere bewijsmiddelen. Met betrekking tot de diefstal van een of meer gouden kettingen is dat niet het geval zodat de rechtbank dat onderdeel niet bewezen acht.
4.2.2.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen voor zover dat ziet op het horloge en enig goed, te weten een rijbewijs, een ID-kaart en bankpas op naam van [slachtoffer01] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 16 september 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een horloge, en enig goed, dat aan [slachtoffer01] , toebehoorde heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- meermalen te slaan en stompen en trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer01] en
- meermalen met een vuurwapen te slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] en
- die [slachtoffer01] naar de grond te trekken .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een beroving met geweld. Zij hadden een vooropgezet plan om het slachtoffer van zijn geld te beroven. Het slachtoffer kreeg dat op enig moment door en is de woning uit gevlucht en heeft geprobeerd om bij zijn auto te komen. Op de parkeerplaats werd hij ingesloten door de vier verdachten die vervolgens fors geweld hebben gebruikt. De verdachte heeft een Rolex horloge – later bleek het om een replica te gaan – van de pols van het slachtoffer getrokken. Daarnaast heeft hij pasjes van het slachtoffer gestolen.
Een delict als het onderhavige heeft niet alleen een enorme impact op het slachtoffer maar versterkt ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. In het bijzonder van de bewoners van de flat die getuige zijn geweest van de beroving die op de parkeerplaats voor de flat plaatsvond. De verdachte heeft zich aanvankelijk niets gelegen laten liggen aan de gevolgen van zijn handelen. Hij was kennelijk slechts uit op financieel gewin. Het gaat om een ernstig delict waartegen streng dient te worden opgetreden.
In het voordeel van de verdachte wordt meegewogen dat hij zichzelf tijdens de beroving heeft afgevraagd waar hij mee bezig was. Op dat moment heeft hij zich aan de groep onttrokken en heeft hij niet langer deelgenomen aan de beroving. Later heeft hij deels openheid van zaken gegeven en spijt betuigd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar herhaaldelijk eerder is veroordeeld maar niet voor soortgelijke ernstige strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 mei 2022 met daarin een advies over schorsing en voorwaarden. In een
e-mailbericht gericht aan de officier van justitie van 21 oktober 2022 is er vanuit de reclassering een update gegeven over het verloop van het schorsingstoezicht van de verdachte. Het rapport en het e-mailbericht houden – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte had voorafgaand aan detentie al langere tijd een instabiele leefsituatie, waarbij er op alle leefgebieden recidiverisico's worden gezien. Hij beschikte niet over huisvesting, had geen inkomen, geen dagbesteding, een forse schuldenlast, er waren vermoedens van middelenproblematiek, er waren al jarenlang problemen in de relationele sfeer en hij begaf zichzelf in een negatief sociaal netwerk. Als schorsingsvoorwaarden zijn destijds geadviseerd: meldplicht, diagnostiek / ambulante behandeling, contactverbod slachtoffer en medeverdachten, locatiegebod in combinatie met elektronische monitoring, ambulante begeleiding gericht op het op orde krijgen van praktische zaken en een inspanningsverplichting met betrekking tot het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en een inkomen.
Voor de korte tijd dat het schorsingstoezicht loopt is de reclassering tevreden over de wijze waarop de verdachte met zijn bijzondere voorwaarden om gaat. De reclassering ziet graag een continuering hiervan in een vervolgkader.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal gelet op het voorgaande echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk strafdeel langer dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan door de reclassering in het kader van de schorsingsvoorwaarden is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte nu nog een contactverbod of een locatiegebod op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer01] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 19.596,60 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.583,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • dertien dagen ziekenhuisopname à € 31,- = € 403,-;
  • eigen risico van de zorgverzekering, € 265,85;
  • ontvreemd contant geld, € 14.750,-;
  • ontvreemd replica Rolex horloge, € 177,75;
  • ontvreemde gouden ketting, € 4.000,-.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten die zien op het ontvreemde geld en het horloge. De waarde van de gouden ketting zou geschat moeten worden op een bedrag van € 1.000,-. Voor het overige zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering, nu die posten zien op schade als gevolg van het schieten.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in verband met de vrijspraak die is bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde gedachtestreepje dat ziet op het schieten op [slachtoffer01] , geconcludeerd tot de niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de delen van de vordering die samenhangen met het daardoor opgelopen letsel. Ook de post die ziet op het contante geld is betwist.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Zoals hiervoor is overwogen heeft de verdachte geen aandeel gehad in het tweede deel van de beroving van [slachtoffer01] , waarbij op hem is geschoten. Dat heeft gevolgen voor de beoordeling van de door de benadeelde partij ingediende vordering. De verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet verantwoordelijk worden gehouden voor de medische kosten van [slachtoffer01] als gevolg van het letsel dat is opgelopen door het schieten en voor de schade die is geleden door het daarna wegnemen van het contante geld. Nu de verdachte ook is vrijgesproken van diefstal van een gouden ketting kan de vordering op dat onderdeel evenmin worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering waar die ziet op het horloge worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van de overige kostenposten van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, voor zover één van de in dit artikel (onder a-c) genoemde gevallen zich voordoet.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, BW geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is bij de benadeelde sprake.
Ook voor de beoordeling van de gevorderde immateriële schade wordt een onderscheid gemaakt tussen het eerste en het tweede deel van de beroving. Tijdens het eerste deel van de beroving is [slachtoffer01] op zijn hoofd geslagen waarbij hij een wond heeft opgelopen.
De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid voor het eerste deel van de beroving worden vastgesteld op
€ 1.000,- en voor het tweede deel van de beroving op € 4.000,-. Omdat de verdachte geen betrokkenheid had bij het tweede deel van de beroving, zal de benadeelde partij ten aanzien van de schade die daarmee samenhangt niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.177,75, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
10-240141-20
Bij vonnis van 11 december 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van huisvredebreuk veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan een gedeelte groot 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 29 december 2020.
10-265102-20
Bij vonnis van 29 maart 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van het verlaten van de plaats van een ongeval en overtreding van de Opiumwet veroordeeld – voor zover van belang – tot een taakstraf van 140 uur, waarvan een gedeelte groot 70 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op
12 april 2021.
9.2.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van beide zaken gevorderd.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft afwijzing van beide vorderingen bepleit omdat er bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijk opgelegde straffen zijn gekoppeld. Subsidiair is verzocht om de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van beide vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de vonnis in de zaak met parketnummer 10-265102-20 aan de verdachte opgelegde straf zal daarom worden gelast.
In beginsel kan ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10-240141-20 worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven. De rechtbank heeft ervoor gekozen om voor het hierboven bewezen verklaarde feit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke strafdeel kleiner is dan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Toewijzing van de vordering in de zaak met parketnummer 10-240141-20 zou betekenen dat de verdachte wel terug moet naar de gevangenis. Dat acht de rechtbank niet wenselijk. De vordering zal om die reden worden afgewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en zal zich zo nodig onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, meewerken aan ambulante begeleiding, gericht op het orde krijgen van zijn praktische zaken, waaronder het verkrijgen van een (post)adres en het op orde krijgen van zijn financiën. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt mee aan het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening;
4. de veroordeelde heeft de inspanningsverplichting om mee te werken aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en een inkomen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, zo dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.177,75 (zegge: duizend honderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig cent), bestaande uit € 177,75 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.177,75(
hoofdsom, zegge: duizend honderdzevenenzeventig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.177,75 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
21 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(10-265102-20) gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 29 maart 2021 door de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 70 (zeventig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
(10-240141-20) wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 december 2020 door de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer01] , waarbij die [slachtoffer01] door voornoemde kogel(s) tegen het hoofd en/of in het been, althans tegen/in het lichaam, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge, een of meer kettingen en/of een geldbedrag (van ongeveer € 15.000,00), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of stompen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer01] en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen te slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] en/of
- die [slachtoffer01] naar de grond te trekken en/of
- met een vuurwapen een of meer kogels af te vuren op of in de richting van die [slachtoffer01] , waarbij die [slachtoffer01] door voornoemde kogel(s) tegen het hoofd en/of in het been, althans tegen/in het lichaam, is geraakt.