In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over een geldvordering. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Groos-Greve, vorderde betaling van een bedrag van € 20.604,- aan hoofdsom, met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, uit hoofde van een financieringsovereenkomst die op 31 augustus 2010 was aangegaan. De gedaagde, die in persoon procedeerde, heeft de vordering betwist en aangevoerd dat er een mondelinge afspraak was gemaakt die de schriftelijke overeenkomst zou ontkrachten.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 27 september 2022, waarbij de gedaagde zijn reconventionele vordering introk. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim is geraakt door het niet nakomen van zijn betalingsverplichtingen uit de financieringsovereenkomst, die op 1 januari 2017 volledig afgelost diende te zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde zijn verweer niet heeft onderbouwd en dat de vordering van de eiser toewijsbaar is.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, met wettelijke rente vanaf 2 januari 2017. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet voldaan was aan de vereisten van de wet. De gedaagde is verder veroordeeld in de proceskosten en beslagkosten, met de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.