ECLI:NL:RBROT:2022:9489

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
9627641 \ CV EXPL 22-626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huur door voormalig huurder na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geldvordering in het kader van een huurovereenkomst tussen partijen. De eiser, [eiser01], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde01], met betrekking tot achterstallige huurbetalingen. De huurovereenkomst was gesloten met [bedrijf01] als verhuurder en had betrekking op een woning in [plaats01]. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn in geschil over de betaling van huur. De kantonrechter heeft eerder een verstekvonnis gewezen waarin gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser01] stelt dat hij in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2020 een totaalbedrag van € 27.568,42 aan huur heeft betaald en dat [gedaagde01] op grond van de draagplicht de helft hiervan moet vergoeden. [gedaagde01] betwist dit en stelt dat de werkelijke betalingen lager zijn. De kantonrechter heeft de bankafschriften van [eiser01] en de door [gedaagde01] gestelde contante betalingen onderzocht.

De kantonrechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] maandelijks contante bedragen aan [eiser01] heeft betaald. Uiteindelijk wordt de vordering van [eiser01] toegewezen tot een bedrag van € 6.261,69, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen op 4 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9627641 \ CV EXPL 22-626
datum uitspraak: 4 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident
gemachtigde: mr. T.F.W. Bijloo te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het vonnis in incident van 20 mei 2022, met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de brief van 20 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 27 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig de heer [eiser01] , bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Soebhag, en mevrouw [gedaagde01] , bijgestaan door haar gemachtigde mr. Bijloo.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] nadere stukken overgelegd, te weten bankafschriften van de rekening van [eiser01] , die aan het procesdossier worden gevoegd.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Tussen [bedrijf01] als (voormalig) verhuurder en partijen als huurders is met ingang van 4 juni 2018 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan [adres01], [postcode01] te [plaats01] (hierna: het gehuurde).
2.3.
Op enig moment hebben partijen als huurders met [bedrijf02] als verhuurder een allonge gesloten over de huurprijs van het gehuurde.
2.4.
Bij onder zaaknummer 8833345 \ CV EXPL 20-37825 gewezen verstekvonnis van 11 november 2020, tegen [eiser01] en [gedaagde01] als gedaagden gewezen, is door de kantonrechter van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) overeenkomstig de eis van [bedrijf02] als volgt beslist:

3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden om aan eiseres te betalen € 3.223,64 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2020, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.073,92 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagden om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagden daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagden om aan eiseres te betalen € 1.024,16 per maand met ingang van de maand november 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 589,32 aan verschotten en € 210,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.”
2.5.
Per brief van 12 november 2020 heeft de gemachtigde van [bedrijf02] partijen, met verwijzing naar het verstekvonnis, gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 4.645,90 te voldoen, uiterlijk op 17 november 2020.

3..De beoordeling

in de hoofdzaak
de hoofdsom
3.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde01] gehouden is tot betaling van een bedrag van € 13.874,21 aan huur aan [eiser01] , zoals ook staat vermeld onder hoofdstuk 2 van het vonnis in incident van 20 mei 2022.
3.2.
[eiser01] stelt dat hij in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2020 een totaalbedrag van € 27.568,42 aan schulden en kosten aan de verhuurder heeft betaald en dat [gedaagde01] op grond van de draagplicht als bedoeld in artikel 6:10 BW en artikel 3:166 lid 2 BW gehouden is hiervan de helft aan hem te vergoeden. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een bedrag van € 27.568,42 heeft voldaan, verwijst hij naar de bankafschriften die als productie 4 bij dagvaarding zijn overgelegd.
3.3.
[gedaagde01] heeft in de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering aangevoerd dat de betalingen uit de door [eiser01] als productie 4 bij dagvaarding overgelegde bankafschriften in totaal € 26.405,- bedragen in plaats van € 27.568,42.
3.4.
Op basis van de door [eiser01] als productie 4 bij dagvaarding overgelegde bankafschriften tellen de daarin door hem bedoelde bedragen op tot een bedrag van € 22.500,74. Dit betekent dat als de vordering van [eiser01] toewijsbaar is, slechts een bedrag van € 11.250,37 kan worden toegewezen (€ 22.500,74 : 2).
3.5.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat zij haar deel van de huurpenningen in contanten heeft opgenomen en aan [eiser01] ter hand heeft gesteld. Vervolgens heeft [eiser01] de contanten bij pinautomaten op Rotterdam Zuidplein en bij de Koopgoot in Rotterdam op zijn bankrekening gestort ten titel van huur en aan de verhuurder betaald, aldus [gedaagde01] (zie ook r.o. 3.2 van het vonnis in incident van 20 mei 2022). Onder punt 13 van de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering heeft [gedaagde01] opgesomd welke bedragen zij in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2020 van haar rekening heeft opgenomen en aan [eiser01] ter hand heeft gesteld. Verder verwijst [gedaagde01] ter onderbouwing van haar standpunt naar de door haar tijdens de mondelinge behandeling overgelegde bankafschriften van de rekening van [eiser01] .
3.6.
In het overzicht hieronder zijn voor de periode van juni 2018 tot en met oktober 2020 naast elkaar gezet de contante stortingen op de rekening van [eiser01] zoals blijkt uit de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde bankafschriften en de door [gedaagde01] in de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vorderingen onder punt 13 genoemde betalingen. Hierbij wordt opgemerkt dat stortingen van € 20,00, € 30,00 en € 50,00 niet in het overzicht zijn opgenomen, omdat [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat deze bedragen buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De overboekingen van [gedaagde01] aan [eiser01] zijn wel in het overzicht opgenomen, uitgezonderd een bedrag van € 413,00 op 3 oktober 2018 aangezien [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat dit bedrag was bestemd voor boodschappen of iets dergelijks, en uitgezonderd een bedrag van € 360,00 op 3 februari 2020 met de omschrijving ‘Sxm ticket’.
[eiser01]
SAVA
Jaar
Maand
Datum
Bedrag
Wat
Bedrag
2018
Juni
04-06-2018
€ 570,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 600,00
Juli
12-07-2018
€ 413,00
Overboeking door [gedaagde01] : ‘Rent July’
€ 650,00
Augustus
€ 300,00
September
€ 650,00
Oktober
€ 490,00
November
06-11-2018
€ 420,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 710,00
December
04-12-2018
€ 480,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 620,00
2019
Januari
€ 570,00
Februari
04-02-2019
€ 530,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 560,00
Maart
07-03-2019
€ 450,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 500,00
April
15-04-2019
€ 140,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 750,00
18-04-2019
€ 100,00
Storting geldautomaat Zuidplein
18-04-2019
€ 150,00
Storting geldautomaat Zuidplein
Mei
10-05-2019
€ 350,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 100,00
Juni
07-06-2019
€ 100,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 540,00
07-06-2019
€ 350,00
Storting geldautomaat Zuidplein
07-06-2019
€ 1.000,00
Storting geldautomaat Zuidplein
Juli
08-07-2019
€ 100,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 350,00
19-07-2019
€ 110,00
Storting geldautomaat Zuidplein
30-07-2019
€ 970,00
Storting geldautomaat Zuidplein
Augustus
€ 500,00
September
05-09-2019
€ 1.050,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 1.120,00
28-09-2019
€ 600,00
Storting geldautomaat Coolsingel
Oktober
09-10-2019
€ 620,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 670,00
09-10-2019
€ 170,00
Storting geldautomaat Zuidplein
November
07-11-2019
€ 590,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 490,00
11-11-2019
€ 500,00
Storting geldautomaat Zuidplein
December
13-12-2019
€ 910,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 500,00
17-12-2019
€ 100,00
Storting geldautomaat Zuidplein
2020
Januari
Februari
Maart
09-03-2020
€ 485,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 485,00
April
01-04-2020
€ 485,00
Overboeking van [gedaagde01] : ‘rent’
€ 540,00
Mei
14-05-2020
€ 210,00
Overboeking van [gedaagde01] (zonder omschrijving)
€ 640,00
Juni
17-06-2020
€ 480,00
Storting geldautomaat Zuidplein
€ 580,00
Juli
07-07-2020
€ 1.400,00
Storting geldautomaat Zuidplein
Augustus
September
Oktober
22-10-2020
€ 600,00
Storting geldautomaat Beurstraverse
€ 450,00
Totaal
€ 14.433,00
€ 13.365,00
3.7.
Anders dan [gedaagde01] in de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering heeft aangevoerd is niet in maart 2020 een bedrag van € 485,00 met omschrijving ‘huur’ (rent) aan [eiser01] overgemaakt, maar in april 2020. Verder wordt opgemerkt dat in het overzicht niet is opgenomen de overboeking van € 510,00 van 4 september 2018 door [naam01] aan [eiser01] . Hoewel [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat haar moeder dit bedrag ten behoeve van huur had overgemaakt, blijkt dat niet uit de omschrijving van de overboeking. Bovendien heeft [eiser01] dit standpunt betwist.
3.8.
Uit bovenstaand overzicht volgt, anders dan [gedaagde01] aanvoert, niet dat de bedragen die [gedaagde01] stelt maandelijks contant aan [eiser01] te hebben gegeven nagenoeg allemaal overeenkomen met de contante stortingen op de bankrekening van [eiser01] . Hoewel in sommige maanden de bedragen niet veel van elkaar verschillen (bijvoorbeeld juni 2018 en februari 2019), zijn in geen enkele maand de bedragen gelijk en zijn er diverse maanden waarin de bedragen erg uiteenlopen (zoals november 2018, juni en december 2019 en juli 2020). Daarnaast voert [gedaagde01] aan dat zij in diverse maanden contante bedragen aan [eiser01] heeft verstrekt, terwijl in die maanden geen stortingen op de bankrekening van [eiser01] hebben plaatsgevonden, te weten in augustus, september en oktober 2018 en in januari en augustus 2019.
3.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] maandelijks contante bedragen aan [eiser01] ter hand heeft gesteld die vervolgens op zijn bankrekening zijn gestort ten titel van huur. Dit betekent dat van het gevorderde bedrag in beginsel € 11.250,37 kan worden toegewezen.
3.10.
Uit het overzicht blijkt echter dat [gedaagde01] twee keer een bedrag aan [eiser01] heeft overgemaakt met de omschrijving ‘rent’: op 12 juli 2018 een bedrag van € 413,00 en op 1 april 2020 een bedrag van € 485,00. Daar komt bij dat [gedaagde01] onbetwist heeft aangevoerd dat zij in januari 2020 de volledige huur over die maand rechtstreeks aan de verhuurder heeft overgemaakt. Uit de door [eiser01] als productie 4 bij dagvaarding overgelegde bankafschriften leidt de kantonrechter af dat dit een bedrag van € 970,68 moet zijn. Daarnaast heeft [gedaagde01] onbetwist aangevoerd dat zij een totaalbedrag van € 3.120,00 aan de deurwaarder heeft voldaan. Het voorgaande betekent dat op het bedrag van € 11.250,37 een totaalbedrag van € 4.988,68 in mindering strekt (€ 413,00 + € 485,00 + € 970,68 + € 3.120,00). [gedaagde01] is daarom gehouden een bedrag van € 6.261,69 (€ 11.250,37 minus € 4.988,68) aan [eiser01] te betalen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
rente
3.11.
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt als niet betwist toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
proceskosten
3.12.
Ten aanzien van de gevorderde proceskostenveroordeling wordt geoordeeld dat in de omstandigheid dat partijen ieder deels ongelijk krijgen en dat zij een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, aanleiding wordt gezien de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in het incident
3.14.
Bij vonnis in incident van 20 mei 2022 heeft de kantonrechter de beslissing over de proceskosten aangehouden totdat in de hoofdzaak is beslist. Omdat in de hoofdzaak eindvonnis wordt gewezen, zal de kantonrechter ook een beslissing nemen over de proceskosten in het incident.
3.15.
Bij vonnis in incident van 20 mei 2022 heeft de kantonrechter het door [gedaagde01] ingestelde incident tot inzage in de bankrekening van [eiser01] toegewezen. Hetgeen hiervoor in r.o. 3.12 is overwogen ten aanzien van de proceskosten in de hoofdzaak, geldt met betrekking tot de tweede omstandigheid eveneens voor de proceskosten in het incident. Dit betekent dat de proceskosten in het incident eveneens worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 6.261,69 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst al het andere af;
in het incident
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
[46009]