Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het vonnis in incident van 20 mei 2022, met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van 20 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2..De feiten
3. De beslissing
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geldvordering in het kader van een huurovereenkomst tussen partijen. De eiser, [eiser01], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde01], met betrekking tot achterstallige huurbetalingen. De huurovereenkomst was gesloten met [bedrijf01] als verhuurder en had betrekking op een woning in [plaats01]. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn in geschil over de betaling van huur. De kantonrechter heeft eerder een verstekvonnis gewezen waarin gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en ontruiming van het gehuurde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiser01] stelt dat hij in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2020 een totaalbedrag van € 27.568,42 aan huur heeft betaald en dat [gedaagde01] op grond van de draagplicht de helft hiervan moet vergoeden. [gedaagde01] betwist dit en stelt dat de werkelijke betalingen lager zijn. De kantonrechter heeft de bankafschriften van [eiser01] en de door [gedaagde01] gestelde contante betalingen onderzocht.
De kantonrechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] maandelijks contante bedragen aan [eiser01] heeft betaald. Uiteindelijk wordt de vordering van [eiser01] toegewezen tot een bedrag van € 6.261,69, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen op 4 november 2022.