ECLI:NL:RBROT:2022:9455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
10/701026-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verkrachting stiefdochter met licht verstandelijke beperking gedurende meerdere jaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn stiefdochter gedurende meerdere jaren heeft verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment in een zorgrelatie tot het slachtoffer stond, zijn stiefdochter heeft misbruikt op momenten dat haar moeder in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen. De verdachte heeft de stiefdochter ontmaagd en heeft haar gedwongen tot verschillende seksuele handelingen, waaronder orale en vaginale penetratie. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de moeder van het slachtoffer en het proces-verbaal van de politie. De verdachte heeft tijdens een gesprek met de politie toegegeven dat hij zijn stiefdochter had misbruikt, wat de rechtbank als bewijs heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding van € 11.508,- aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701026-19
Datum uitspraak: 1 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is - in het kort - aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar zijn omdat haar verklaringen niet consequent zijn en worden tegengesproken door andere verklaringen. De verklaring van getuige [getuige01] is ook niet betrouwbaar, gelet op haar psychiatrische problemen. Het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2018 kan niet voor het bewijs worden gebezigd, gelet op de toestand waarin de verdachte op dat moment verkeerde. Daar komt nog bij dat wat de verdachte tegen de politie gezegd zou hebben, namelijk dat hij zijn dochter zou hebben misbruikt toen zij 10 jaar was, zou wijzen op een incident uit 2004 en niet op hetgeen ten laste is gelegd.
4.1.2.
Beoordeling
Zedenzaken kenmerken zich door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader het plaatsvinden van seksuele handelingen ontkent, zoals ook in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer wel voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde opleveren.
De aangeefster heeft verklaard dat haar stiefvader, de verdachte, haar jarenlang heeft misbruikt. Dit misbruik vond plaats op momenten dat haar moeder was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis. Het misbruik bestond uit aftrekken, orale seks (pijpen) en vaginale penetratie met zijn penis. De aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte is ontmaagd. Ze mocht van de verdachte niet over het misbruik praten met haar moeder. Het misbruik is gestopt toen de moeder van aangeefster weer stabiel was en thuis kwam wonen. De aangeefster heeft verklaard dat zij haar moeder op 21 november 2018 over het misbruik heeft verteld. Toen de verdachte later die dag thuis kwam, heeft ze hem dit verteld in het bijzijn van haar moeder. De verdachte zei toen: “Ja, het is waar”. De moeder van aangeefster heeft de verdachte vervolgens gezegd dat hij een half uur had om zijn spullen te pakken en heeft hun relatie verbroken.
De aangeefster heeft wat betreft de hoofdlijnen - de seksuele handelingen en de momenten waarop dit gebeurde - consistent verklaard. Haar aangifte komt wat dat betreft grotendeels overeen met haar verklaring tijdens het informatief gesprek zeden. De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat de aangifte van de aangeefster authentiek en voldoende betrouwbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van de aangeefster voldoende steun in de verklaring van haar moeder, getuige [getuige01] , en in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten van 21 december 2018.
Getuige [getuige01] heeft verklaard dat de aangeefster haar op 21 november 2018 heeft verteld dat de verdachte haar jarenlang heeft misbruikt. De aangeefster heeft bevestigend geantwoord op de vraag van haar moeder of hij ook in haar is geweest. Toen de verdachte thuis kwam heeft haar moeder de aangeefster gevraagd dit ook aan hem te vertellen. [getuige01] heeft verklaard dat de aangeefster vervolgens aan de verdachte vroeg of het waar was en dat de verdachte toen zei: “Het is waar”. Daarna heeft ze de verdachte een half uur gegeven om zijn spullen te pakken.
In voornoemd proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat de verbalisanten op 21 december 2018 de melding kregen om naar de [adres02] te [naam01] te gaan. Toen zij ter plaatse kwamen troffen zij de verdachte aan. De verdachte barstte in huilen uit en vertelde dat hij in het verleden zijn dochter misbruikt had. Hij vertelde dat zijn dochter momenteel 25 jaar oud was. Verder vertelde hij dat hij tijdens dit misbruik aan zijn dochter had gezeten en dat hij zichzelf hierbij bevredigde. De verdachte vertelde voorts dat het misbruik bekend is geworden en dat er aangifte tegen hem was gedaan. De verbalisanten hoorden de verdachte zeggen dat hij hierdoor in november door zijn vrouw het huis is uitgezet.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich weinig kan herinneren. Hij heeft niet ontkend dat de gesprekken van 21 november 2018 en 21 december 2018 hebben plaatsgevonden, maar heeft gezegd zich die niet of nauwelijks te herinneren.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende overwegingen. De verklaring van getuige [getuige01] steunt de verklaring van de aangeefster wat betreft het gesprek dat op 21 november 2018 heeft plaatsgevonden. Zowel de aangeefster als de getuige verklaren dat de verdachte in dat gesprek heeft toegegeven dat hij de aangeefster heeft misbruikt. Daarnaast vindt de verklaring van de aangeefster ook steun in het proces-verbaal van de politie omdat de verdachte tegen de verbalisanten heeft verklaard dat hij zijn dochter heeft misbruikt, dat het misbruik bekend is geworden en dat hij in november door zijn vrouw uit huis is gezet. De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte geen eigen dochters heeft, dat hij al vanaf het moment dat de aangeefster twee jaar oud was bij het gezin van de aangeefster was betrokken en dat hij tot aan 21 november 2018 in hetzelfde huis woonde als de aangeefster. De aangeefster was op 21 december 2018 bijna 25 jaar oud. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders zijn dat de uitspraken die de verdachte op 21 december 2018 tegen de verbalisanten deed, betrekking hadden op de aangeefster en het misbruik dat gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 11 september 2006 tot en met 31 december 2015 te [plaats02] , door feitelijkheden een kind dat hij heeft verzorgd of heeft opgevoegd als behorende tot zijn gezin, te weten [slachtoffer01] , telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond en vagina van die [slachtoffer01] en bestaande
diefeitelijkheden hierin dat verdachte bij het plegen van voornoemde handelingen
- misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en emotionele en geestelijke overwicht en het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht van zijn positie als (stief)vader van die [slachtoffer01] , mede gelet op
- verdachtes leeftijd en
- de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer01] en
- de geestelijke ontwikkeling en psychische toestand van die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn stiefdochter gedurende een lange periode misbruikt. Op de dagen dat de moeder van zijn stiefdochter was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis, werd zij aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. De handelingen vonden plaats in het ouderlijk huis, een plaats waar kinderen zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen. De verdachte heeft het slachtoffer ontmaagd en heeft tijdens de handelingen geen gebruik gemaakt van voorbehoedsmiddelen. De verdachte heeft, als stiefvader, op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn stiefdochter en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit. De verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeftes boven het belang van zijn stiefdochter gesteld en is daarbij volledig voorbijgegaan aan haar welzijn. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt duidelijk hoeveel impact het handelen van de verdachte op het leven van het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft. Het slachtoffer krijgt professionele hulp om dit te verwerken en ze kampt nog steeds met nachtmerries. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan, te meer omdat het slachtoffer zeer kwetsbaar was, gelet op haar licht verstandelijke beperking en de borderline problematiek van haar moeder.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 30 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 april 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte beschikt over een stabiele basis en hij heeft het contact met zijn ex-partner en haar dochter verbroken. Er is sprake van huisvesting, dagbesteding en een inkomen. De verdachte is gediagnosticeerd met een persisterende depressieve stoornis, met angstige spanning matig van ernst en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken. Daarnaast is er in het verleden sprake geweest van suïcidale gedachten. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat dit nog aan de orde is. De verdachte heeft behandeling gehad ten aanzien van de suïcidale gedachten en seksualiteit. Dit heeft hij positief afgerond en daar zijn geen bijzonderheden of risico’s uitgekomen. Sinds 2019 is er sprake van reclasseringstoezicht in het kader van schorsing. De verdachte heeft zich aan de bijzondere voorwaarden en afspraken gehouden. De reclassering ziet geen noodzaak tot het adviseren van bijzondere voorwaarden.
Psycholoog [naam02] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 12 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een persisterende depressieve stoornis, met angstige spanning, matig van ernst. De verdachte lijdt verder aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken. Dit was ook aan de orde ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, is het onmogelijk om zicht te krijgen op zijn motieven, overwegingen, gedachten en gevoelens voorafgaand aan en ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hierbij neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheden mee de duur en frequentie van het bewezen verklaarde, de kwetsbaarheid en de leeftijd van het slachtoffer, de familierelatie tussen de verdachte en het slachtoffer, dat de handelingen plaatsvonden in het ouderlijk huis en dat de verdachte het slachtoffer heeft ontmaagd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 7 december 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 7 december 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna drie jaren. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal dit worden verdisconteerd in de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.508,- aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Er is geen verweer gevoerd tegen de telefoon-, reis- en parkeerkosten ter hoogte van € 50,-. Dit bedrag zal dus worden toegewezen. Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding gevraagd voor de kosten van het wijzigen van haar geslachtsnaam ter hoogte van € 1.458,-. De rechtbank is van oordeel dat er een causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde en de wens van de benadeelde partij om haar geslachtsnaam te wijzigen. Daarmee is sprake van rechtstreekse schade. Ook deze kosten zullen worden toegewezen.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 december 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.000,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.508,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 11.508,- (zegge: elfduizendvijfhonderdacht euro), bestaande uit € 1.508,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.000,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 11.508,-(hoofdsom,
zegge: elfduizendvijfhonderdacht euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.508,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
92 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Montijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 september 2006 tot en met 31 december 2015 te [plaats02] , althans in Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) zijn, verdachtes kind, althans een kind dat hij heeft verzorgd of heeft opgevoegd als behorende tot zijn gezin, te weten [slachtoffer01] , (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer01] en bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte bij het plegen van voornoemde handelingen
- misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht en het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht van zijn positie als (stief)vader van die [slachtoffer01] , (mede) gelet op
- verdachtes leeftijd en/of
- de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer01] en/of
- verdachtes geestelijke ontwikkeling (en/of overwicht) en/of
- de geestelijke ontwikkeling en/of psychische toestand van die [slachtoffer01] ;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 11 september 2006 tot en met 05 februari 2010 te [plaats02] ,
met zijn minderjarig kind/stiefkind/pleegkind, te weten [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02], die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten het meermalen, althans eenmaal
- het duwen/plaatsen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] en/of
- plaatsen van zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer01] en/of
- laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes penis;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2010 tot en met 31 december 2015 te [plaats02] ,
door geweld en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid met zijn, verdachtes, kind, althans met een kind dat hij, verdachte, heeft verzorgd en/of opgevoegd als behorende tot zijn, verdachtes gezin, althans een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes penis in de mond en/of vagina van die [slachtoffer01] en/of
- laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes penis, bestaande dat geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het:
-misbruik maken van zijn, verdachtes, fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht en het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht van zijn positie als (stief)vader van die [slachtoffer01] , (mede) gelet op
- verdachtes leeftijd en/of
- de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer01] en/of
- verdachtes geestelijke ontwikkeling (en/of overwicht) en/of
- de geestelijke ontwikkeling en/of psychische toestand van die [slachtoffer01] .