ECLI:NL:RBROT:2022:9404
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van de WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de herbeoordeling van haar WIA-uitkering. Eiseres, die eerder een WIA-uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 37,71%, was het niet eens met de beslissing van het UWV om haar arbeidsongeschiktheid per 28 oktober 2020 vast te stellen op 52,14%. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en de impact van haar behandelingen op haar arbeidsgeschiktheid.
Het UWV had in een eerder besluit van 27 augustus 2020 vastgesteld dat eiseres per 28 oktober 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar WIA-uitkering. Na bezwaar van eiseres werd dit besluit herroepen, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd opnieuw vastgesteld op 52,14%. Eiseres voerde aan dat haar psychische toestand en de behandelingen die zij onderging, haar vermogen om te werken ernstig belemmerden.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd waarom de aangenomen beperkingen juist waren. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. Eiseres werd in staat geacht om werkzaamheden te verrichten met inachtneming van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om haar arbeidsongeschiktheid op 52,14% vast te stellen, werd bevestigd. Eiseres kreeg geen proceskosten vergoed, omdat zij in het ongelijk werd gesteld.