ECLI:NL:RBROT:2022:9377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
FT RK 22-228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid na niet-nakoming van betalingsregelingen en meerdere steunvorderingen

Op 14 oktober 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de besloten vennootschap RITRA CARGO B.V. verzocht heeft om faillietverklaring van de besloten vennootschap VAN HOLLANDSCHE BODEM B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeengekomen betalingsregelingen door verweerster niet zijn nagekomen en dat er meerdere steunvorderingen zijn. De rechtbank concludeert dat verweerster in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 september 2022 is ingediend. Tijdens de zittingen op 27 september en 11 oktober 2022 zijn de standpunten van beide partijen besproken. Verzoekster stelde dat zij een opeisbare vordering had van € 17.915,11, terwijl verweerster de facturen betwistte en een tegenvordering aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de vordering van verzoekster summierlijk was komen vast te staan en dat verweerster niet voldoende had aangetoond dat zij in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en verweerster in staat van faillissement verklaard. Tevens zijn er een rechter-commissaris en curator benoemd voor de afhandeling van de faillissementsprocedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 14 oktober 2022
VONNIS op het op 7 september 2022 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RITRA CARGO B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam,
te dezer zake domicilie kiezende aan de Parklaan 17,
3016 BA te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat: mr. J.M. de Vries,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN HOLLANDSCHE BODEM B.V.,
kantoorhoudende aan de Schippersgracht 6,
3603 BC Maarssen,
statutair gevestigd te Rotterdam,
tevens handelend onder de naam: WORMM,
verweerster.

1.De procedure

De behandeling ter zitting van het ingekomen verzoekschrift is door de rechtbank bepaald op 27 september 2022.
Verweerster heeft bij e-mailberichten van 15 september 2022 en 26 september 2022 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 27 september 2022 zijn in raadkamer verschenen en gehoord mr. J.M. de Vries, advocaat van verzoekster en de heer [naam 1] , zich stellende als gemachtigde van verweerster.
Verzoekster heeft ter zitting van 27 september 2022 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft ter zitting van 27 september 2022 de nadere behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 oktober 2022.
De heer [naam 1] heeft bij e-mailbericht van 7 oktober 2022 aangegeven op maandag 10 oktober 2022 niet ter zitting te kunnen verschijnen, waarna hem opnieuw te kennen is gegeven dat de zitting op 11 oktober om 10.00 uur zou plaatsvinden.
Verweerster heeft op 7 oktober 2022 vervolgens een verweerschrift en producties ingediend.
Ter zitting van 11 oktober 2022 is in raadkamer verschenen en gehoord mr. J.M. de Vries, advocaat van verzoekster. Van de zijde van verweerster is niemand verschenen.
Verzoekster heeft ter zitting van 11 oktober 2022 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

2.1
Standpunt verzoekster
Verzoekster heeft gesteld dat zij een opeisbare vordering op verweerster heeft van € 17.915,11 exclusief rente en kosten, uit hoofde van in opdracht van verweerster uitgevoerde expeditiewerkzaamheden voor twee containers. De eerder door verweerster betwiste facturen zijn geen onderdeel van de vordering die ten grondslag ligt aan het verzoek. Meerdere keren is met verweerster een betalingsregeling overeengekomen, welke door verweerster niet zijn nagekomen. Daarnaast zijn er meerdere schulden. Zo heeft Renewi een vordering op verweerster, hetgeen blijkt uit diverse deelfacturen. Op het totaalbedrag daarvan, € 2.618,62, is door verweerster € 2.330,46 betaald, waarna met inachtneming van rente en kosten nog een hoofdsom van € 891,- resteert. Tevens blijkt uit de meest recente jaarrekening over het boekjaar 2020, welke op 26 januari 2022 is gedeponeerd, dat er kortlopende schulden bestaan van € 63.888,-. Verder blijkt uit een recente Googlereview dat een schuldeiser nog € 1.350,- van verweerster te vorderen heeft, zijnde een verrichte aanbetaling voor een niet-ontvangen bestelling. Verweerster is opgehouden te betalen en verzoekster persisteert derhalve in haar verzoek tot faillietverklaring.
2.2
Standpunt verweerster
Verweerster betwist de facturen en daarmee het vorderingsrecht van verzoekster. Hoewel er voor meerdere containers door verzoekster expeditiewerkzaamheden zijn verricht, is de laatste container te laat afgeleverd en was de inhoud daarvan bedorven, waardoor verweerster (reputatie)schade heeft geleden. Verweerster stelt dat zij dan ook een verrekenbare tegenvordering heeft, waarmee het vorderingsrecht van verzoekster teniet gedaan wordt. De grondslag van de facturen is bovendien onduidelijk en er is een deel van de vordering van verzoekster niet correct, namelijk ten aanzien van de importbelastingen. Verweerster heeft een artikel 23 vergunning, zodat zij geen importbelastingen hoeft te betalen. Verweerster erkent dat is gesproken over het treffen van betalingsregelingen, maar dat dit mede door het betwisten van de facturen niet van de grond is gekomen. Verweerster betwist voorts dat er sprake is van een toestand dat zij is opgehouden te betalen. Het bedrijf heeft wel schulden, maar is na een aantal moeizame jaren winstgevend, heeft geen betalingsachterstanden en met de winst zou de vordering van verzoekster afgelost kunnen worden. Zij verzoekt de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bestuurder van verweerster, mevrouw [naam 2] , de heer [naam 1] (die zich presenteert als jurist in dienst van verweerster) heeft gevolmachtigd om namens haar op te treden ter zitting en betalingen te verrichten op de vorderingen. Dit blijkt uit de volmacht van 17 augustus 2022 die voorafgaand aan de zitting van 27 september 2022 is overgelegd. Op grond hiervan mochten betrokkenen erop vertrouwen dat de heer [naam 1] bevoegd was om verweerster ter zake rechtsgeldig te vertegenwoordigen. De door hem ter zitting van 27 september 2022 en nader bij verweerschrift van 7 oktober 2022 ingenomen stellingen zullen dan ook worden toegerekend aan verweerster.
Ten aanzien van het vorderingsrecht van verzoekster overweegt de rechtbank voorts het volgende. Niet ter discussie staat dat verzoekster en verweerster overeenkomsten zijn aangegaan. Verweerster geeft in haar verzoekschrift aan dat een deel van de vordering van verzoekster niet correct zou zijn, namelijk ten aanzien van de importbelastingen. Het andere deel van de vordering (voor een hoofdsom van omstreeks € 10.000,-) is door verweerster niet gemotiveerd en gedocumenteerd betwist, zodat dit summierlijk is gebleken. De algemene (schriftelijke) betwisting van de bestuurder van verweerster volstaat in dit geval niet, mede omdat niet in geschil is dat er wel opdracht is verleend aan verzoekster voor expeditiewerkzaamheden. Namens verweerster is eerder ook een deel van de facturen erkend.
De stelling van verweerster dat de importbelastingen ten onrechte in rekening zijn gebracht, is ter zitting van 11 oktober 2022 door verzoekster bovendien gemotiveerd betwist. Verzoekster heeft daartoe aangevoerd dat de door verweerster bij de Belastingdienst aangevraagde artikel-23-vergunning pas op 9 mei 2022 is verstrekt, hetgeen ook blijkt uit een overgelegde brief van de Belastingdienst. De importbelastingen zoals opgenomen in de facturen dateren van voor 9 mei 2022, zodat de vergunning toen nog niet van toepassing was. Verzoekster is overigens door verweerster ook niet op de hoogte gesteld van de verstrekte vergunning. De importbelastingen zoals opgenomen in de facturen zijn daarom betaalbaar en opeisbaar, aldus verzoekster. Deze stellingen zijn niet meer betwist, zodat ook dit deel van de vordering en daarmee het vorderingsrecht van verzoekster summierlijk is komen te vast te staan.
In haar verweerschrift heeft verweerster nog aangegeven een verrekenbare tegenvordering te hebben. De hoogte en grondslag daarvan zijn echter niet nader geconcretiseerd. Verzoekster heeft ter zitting van 11 oktober 2022 aangegeven dat door verweerster nimmer aanspraak is gemaakt op een verrekenbare tegenvordering en dat zij ook niet bekend is met de vermeende hoogte daarvan. De rechtbank stelt vast dat van een verrekenbare tegenvordering dan ook niet summierlijk is gebleken, zodat het vorderingsrecht van verzoekster niet door verrekening teniet is gegaan.
Ter zittingen van 27 september 2022 en 11 oktober 2022 zijn door verzoekster voorts stukken overgelegd, waaruit het bestaan van steunvorderingen summierlijk blijkt. Na betaling door verweerster van een deel van de vordering van schuldeiser Renewi resteert volgens verzoekster nog een vordering van € 891,- (met inachtneming van rente en kosten). Bovendien heeft verzoekster gewezen op andere schulden en kortlopende verplichtingen die verweerster heeft, zoals blijken uit de jaarrekening en een bericht op internet. Verweerster heeft deze stellingen van verzoekster niet weersproken, waarmee de pluraliteit van schuldeisers summierlijk is komen vast te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk geworden dat verweerster verkeert in een toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Meerdere keren heeft verzoekster aan verweerster de gelegenheid geboden een betalingsregeling te treffen. De rechtbank stelt vast dat de overeengekomen betalingsregelingen niet zijn nagekomen. Ook het niet betwiste deel van de vordering van verzoekster is niet voldaan. Tevens is gebleken van meerdere steunvorderingen.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart VAN HOLLANDSCHE BODEM B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. P.J. Neijt, lid van de rechtbank Midden-Nederland;
- stelt aan tot curator mr. L.L. ten Wolde, advocaat te Utrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
bepaalt:
- dat de taken die de wet in een faillissement aan de rechtbank opdraagt, met uitzondering van de tegen de faillietverklaring in te stellen rechtsmiddelen, na deze beslissing en de publicatie daarvan, door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht worden uitgevoerd;
- dat door de griffier een afschrift van dit vonnis en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken per post aan de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht worden gezonden;
- dat de griffier van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht wordt verzocht de ontvangst van genoemd vonnis en genoemde stukken en het overnemen van de behandeling van de zaak schriftelijk te bevestigen aan de griffier van deze rechtbank;
- dat de zaak nadat door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht daaraan een dossiernummer is toegekend uitsluitend met dat nummer zal worden aangeduid;
- dat de curator alleen verslag behoeft uit te brengen aan de benoemde rechter-commissaris en dat alle betrokkenen zich vanaf heden uitsluitend zullen richten tot de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht dan wel de benoemde rechter-commissaris van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
- dat de rechtbank Rotterdam dit vonnis zal publiceren en dat alle verdere publicaties zullen worden verricht door de rechtbank te Midden-Nederland, locatie Utrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.