ECLI:NL:RBROT:2022:9342

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
10/996611-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen wegens onvoldoende bewijs van contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van twee contante geldbedragen van respectievelijk € 77.740,- en € 154.532,16. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn onderneming en de coffeeshop waar hij als bedrijfsleider werkte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet op voorhand ongeloofwaardig waren en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan door het openbaar ministerie om deze verklaringen te weerleggen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit van witwassen, maar verklaarde wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan andere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en vuurwapens. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van vuurwapens een groot gevaar voor de samenleving vormt en dat de verdachte hiervoor een passende straf diende te krijgen. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte, nu hij was vrijgesproken van het witwassen van deze bedragen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996611-20
Datum uitspraak: 31 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officieren van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M. Dingley en M.D. Hes hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen van € 154.532,16 en € 77.740,-.

4..Vrijspraak feit 1

De verdachte wordt allereerst verweten dat hij twee contante geldbedragen heeft witgewassen van € 77.740,- en € 154.532,16,-.
Een vermoeden van witwassen
Het voorhanden hebben in een woning van grote contante geldbedragen is ongebruikelijk en brengt risico’s met zich mee. Het contante geldbedrag dat is aangetroffen in het pand aan de [adres02] te Zoetermeer, waar de verdachte gebruik van maakte, zat bovendien verstopt in de schouw van de elektrische kachel, in een zak samen met een vuurwapen en daarbij passende munitie, terwijl in dat pand ook een ruim anderhalve kilo hennep is aangetroffen. De beide aangetroffen geldbedragen kunnen ook niet eenvoudig worden verklaard door de bij de belastingdienst bekende gegevens betreffende het inkomen en vermogen van de verdachte. Ten aanzien van beide bedragen is, mede gelet op voornoemde omstandigheden, sprake van een vermoeden van witwassen.
Een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke en verifieerbare verklaring van de verdachte
t.a.v. het geldbedrag van € 77.740,-
De verdachte heeft tegenover het witwasvermoeden gesteld dat het geldbedrag van € 77.740,- afkomstig is uit de periode dat hij de onderneming
[naam onderneming01]dreef. Het betreft volgens de verdachte contante omzet. Het geconstateerde verschil tussen de contante stortingen en het aangetroffen geldbedrag en de door de FIOD veronderstelde omzet, is volgens de verdachte verklaarbaar vanuit een tweede, niet in het onderzoek van de FIOD meegenomen, analoog kassasysteem. Deze verklaring van de verdachte is niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en is bovendien ook verifieerbaar.
t.a.v. het geldbedrag van € 154.532,16
De verdachte heeft tegenover het witwasvermoeden gesteld dat het geldbedrag van
€ 154.532,16 contante omzet betrof afkomstig van de coffeeshop waar hij als bedrijfsleider werkzaam was. Het geldbedrag was bestemd voor inkoop van drugs ten behoeve van de coffeeshop. De verdachte heeft deze verklaring weliswaar pas ter zitting afgelegd, maar mede gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, de observaties die bij het pand zijn verricht, de bij de belastingdienst geregistreerde looninkomsten van de verdachte van [naam coffeeshop01] , en de met coffeeshops samenhangende achterdeurproblematiek, is deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en bovendien verifieerbaar.
Verificatie door het openbaar ministerie onvoldoende
t.a.v. de € 77.740,-
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar aanleiding van de verklaring van de verdachte. Op grond van de resultaten van dat onderzoek zoals opgenomen in het dossier kan echter niet worden geconcludeerd dat daarmee de verklaring van de verdachte is weerlegd. De contante geldstroom via het analoge kassasysteem is daarin niet meegenomen. De door de verdachte gestelde contante geldstroom via het analoge kassasysteem vindt bevestiging in de verklaring van de boekhouder van de verdachte en een door de verdachte overgelegd rapport van fiscaal adviseur [naam01] van 4 oktober 2022. Blijkens dit rapport, gebaseerd op de beschikbare administratie, komen de gerealiseerde jaaromzetten van beide kassasystemen gezamenlijk vrijwel overeen met de aangiften omzetbelasting over de desbetreffende belastingjaren. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 77.740,- afkomstig is van enig misdrijf.
t.a.v. de € 154.235,16
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte, bij gebrek aan nader onderzoek naar de juistheid van deze verklaring, niet als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Het dossier bevat derhalve onvoldoende aanknopingspunten om buiten gerede twijfel vast te kunnen stellen dat het geldbedrag van
€ 154.235,16 afkomstig is uit enig misdrijf.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.

5..Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
feit 2
hij op 9 juni 2020 te Zoetermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1693 gram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3
hij op 9 juni 2020 te ’s-Gravenhage een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Heckler & Koch, type MP5, kaliber 9 mm (9 x 19) voorhanden heeft gehad;
feit 4
hij op 9 juni 2020 te ‘s-Gravenhage munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten een hoeveelheid kogelpatronen (volmantel) van het kaliber 9 mm (9 x 19) en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor een wapen en van wezenlijke aard zijn als bedoeld in artikel 3 van de wet, te weten; vier stuks patroonmagazijnen bestemd voor de Heckler & Koch MP5 van het kaliber 9 mm (9 x 19)
voorhanden heeft gehad;
feit 5
hij op 9 juni 2020 te Zoetermeer een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9 mm (9 x 19) voorhanden heeft gehad;
feit 6
hij op 9 juni 2020 te Zoetermeer munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten vijf stuks kogelpatronen (volmantel) van het merk GFL van het kaliber 9 mm (9 x 19) en munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten zeven stuks kogelpatronen (volmantel) van het merk S&B van het kaliber 9 mm (9 x 19) voorhanden heeft gehad.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;
feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 6
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid hennep, een automatisch vuurwapen, een pistool en daarbij passende munitie voorhanden gehad in respectievelijk een bedrijfspand en een woning. De aanwezigheid van vuurwapens vormt een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging in de samenleving. Dit veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft hier door zijn handelen een bijdrage aan geleverd. Dit zijn ernstige feiten en verdachte dient hiervoor een straf te krijgen.
Het betoog van de verdediging dat voor het aanwezig hebben van de hennep geen straf dient te worden opgelegd omdat dit bestemd was voor een coffeeshop, volgt de rechtbank niet. Weliswaar is dit gesteld door de verdachte, maar daarnaar is geen onderzoek gedaan zodat dit niet is komen vast te staan. Overigens legt dit feit bij het bepalen van de straf maar een beperkt gewicht in de schaal naast het vuurwapenbezit. De rechtbank heeft gelet op het strafblad van 13 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport van 2 februari 2021.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Het verzoek van de verdediging, om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, verhoudt zich niet met de ernst van de feiten.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de schuldbewuste proceshouding van de verdachte en ook met de door verdachte ondervonden nadelige gevolgen van de witwasverdenking. Tot slot weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat de redelijke termijn met zo’n drie maanden is overschreden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in dit geval passend en geboden. [1]

9..In beslag genomen voorwerpen

Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van het geld gelast de rechtbank de teruggave aan de verdachte van de in de beslaglijst (bijlage III) opgenomen geldbedragen onder de nummers 10 tot en met 18. Ook de andere op de beslaglijst vermelde voorwerpen onder de nummers 2 tot en met 9 zullen, conform de vordering van de officier van justitie, aan de verdachte worden teruggegeven.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 tot en met 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 oktober 2022.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
feit 1
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 9 juni 2020, te Monster en/of Zoetermeer en/of ’s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 232.272,16, althans een of meerdere geldbedrag(en), te weten:
- ( een) (contante) geldbedrag(en) van EUR 154.532,16 en/of een of meer (contante)
geldbedrag(en) en/of
- ( een) (contante) geldbedrag(en) van EUR 77.740,00 en/of een of meer (contante)
geldbedrag(en) en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 2
Hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1693 gram en/of 1078 gram en/of 615 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
Hij op of omstreeks 9 juni 2020 te ’s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk Heckler & Koch, type MP5, kaliber 9 mm (9 x 19) voorhanden heeft gehad;
feit 4
Hij op of omstreeks 9 juni 2020 te ‘s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1 te weten een hoeveelheid kogelpatronen (volmantel) van het kaliber 9 mm (9 x 19) en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor een wapen en/of de essentiële onderdelen van een vuurwapen en/of onderdelen van een wapen die van wezenlijke aard zijn als bedoeld in artikel 3 van de wet, te weten; vier stuks patroonmagazijnen bestemd voor de Heckler & Koch MP5 van het kaliber 9 mm (9 x 19)
voorhanden heeft gehad;
feit 5
Hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9 mm (9 x 19) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
feit 6
Hij op of omstreeks 9 juni 2020 te Zoetermeer en/of (elders) in Nederland munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1 te weten vijf stuks kogelpatronen (volmantel) van het merk GFL van het kaliber 9 mm (9 x 19) en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1 te weten zeven stuks kogelpatronen (volmantel) van het merk S&B van het kaliber 9 mm (9 x 19) voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.