In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen van een Range Rover. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er geen wettelijke grondslag zou zijn geweest voor het bewijs dat tegen de verdachte was vergaard. De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen bestond, gebaseerd op de bevindingen van de FIOD over de inkomens- en vermogenspositie van de verdachte. Dit vermoeden rechtvaardigde het doen van nader onderzoek in 2019, waardoor er geen sprake was van een vormverzuim.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij betrokken was bij de aankoop van de Range Rover of kennis had van de herkomst van het geld waarmee de auto was gekocht. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. De rechtbank verklaarde dat het niet bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en sprak haar daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste en jongste rechter buiten staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.