In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en [persoon01] over huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De zaak betreft een gedeeltelijke vernietiging van een eerder verstekvonnis van 13 juli 2012, waarbij [persoon01] en [persoon02] waren veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontruiming van het gehuurde. Waterweg Wonen vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huur, terwijl [persoon01] in verzet ging tegen het verstekvonnis en stelde dat hij de huur had opgezegd en voldaan tot december 2013.
De kantonrechter oordeelde dat [persoon01] ontvankelijk was in zijn verzet, omdat het verstekvonnis niet in persoon was betekend. De rechter concludeerde dat [persoon01] sinds november 2012 niet meer hoofdhuurder was en dus geen huur verschuldigd was voor die periode. De huurachterstand tot en met juni 2012 werd vastgesteld op € 1.413,80, maar na verrekening met betalingen door [persoon02] kwam de totale huurachterstand uit op € 1.774,97. De rechter vernietigde het eerdere vonnis voor zover het de veroordeling tot betaling van de huurachterstand en toekomstige huur betreft, maar bekrachtigde de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming.
De kantonrechter heeft [persoon01] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de kosten van de verzetprocedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.I. Mentink.