ECLI:NL:RBROT:2022:9306

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
10/750353-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ambtelijke omkoping door werknemer in de Rotterdamse haven met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werknemer van een bedrijf in de Rotterdamse haven, die zich schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping. De verdachte heeft een geldbedrag gevraagd in ruil voor vertrouwelijke informatie over beveiligingsmaatregelen op het haventerrein, wat relevant is voor criminelen die betrokken zijn bij de invoer van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, omdat het dossier onvoldoende bewijs bood om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk omkoping had gepleegd, aangezien hij in een afgeluisterd gesprek had gevraagd om een geldbedrag van 10.000 euro in ruil voor informatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uur, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn de in beslag genomen telefoons verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750353-20
Datum uitspraak: 3 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2022, 28 september 2022 en van 3 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 september 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Motivering vrijspraak

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Er is gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen. De verdachte was werkzaam bij een bedrijf in de Rotterdamse haven waar hij zich bezig hield met het laden en lossen met een terminal-trekker van onder andere containers. Uit de afgeluisterde OVC- en telefoongesprekken blijkt dat de verdachte contact heeft gehad met [naam01] , die - kort gezegd - wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne in de haven van Rotterdam. De verdachte bespreekt met haar de doorgevoerde veranderingen op het terrein van [bedrijf01] , terwijl [naam01] een partij verdovende middelen verwacht en om die reden contact wil houden met de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte erkent dat [naam01] hem heeft benaderd en dat hij haar heeft gesproken, maar hij ontkent dat hij haar informatie heeft verstrekt met de bedoeling behulpzaam te zijn bij de invoer van verdovende middelen.
In het OVC-gesprek van 14 december 2019 spreekt de verdachte met [naam01] onder meer over de veranderingen die op het haventerrein zijn doorgevoerd ten aanzien van de beveiliging, de routing van de vrachtwagens en manieren hoe je ongezien het haventerrein op kan komen. Ook zegt de verdachte dat ze hem 100% nodig gaan hebben. De verdachte balanceert met dit gesprek op de grens van strafbare voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet. Daar staat echter tegenover dat de verdachte in het gesprek ook zegt dat hij een goede baan heeft en dat hij voor “drie doezoe” (drieduizend euro) geen risico gaat nemen. Verder heeft [naam01] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte niet heeft gesproken over de (voorbereiding van) invoer van verdovende middelen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete feitelijke aanknopingspunten biedt om met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank zal daarom de verdachte van dit feit vrijspreken.
Gelet hierop kan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman onbesproken blijven, dat strekte tot de verbalisanten te horen die het proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt met betrekking tot de herkenning van de verdachte naar aanleiding van de observatie op 29 september 2020 in de Nieuwe Maasstraat in Schiedam.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering feit 2
5.1.1.
Standpunt verdediging
Er is vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde omkoping. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte handelingen heeft verricht naar aanleiding van een gift of een belofte of dat hij op verzoek van personen containers of containernummers heeft bevraagd of informatie daarover heeft verstrekt.
5.1.2.
Beoordeling
In het hiervoor genoemde OVC-gesprek van 14 december 2019 bespreekt de verdachte met [naam01] de gang van zaken op het haventerrein, waaronder beveiligingsmaatregelen en hoe deze kunnen worden omzeild. Hierbij geeft hij aan dat hij eerder met anderen heeft samengewerkt en daar geld voor heeft ontvangen. Ook zegt de verdachte dat ze hem nodig gaan hebben en dat hij mensen kan regelen. Hij zegt dat hij op haar, [naam01] , zit te wachten. Waarop [naam01] reageert dat zij met anderen gaat praten en dat zij het hem het nog laat weten. Vervolgens maakt de verdachte de opmerking dat zij de volgende keer het liefst 10K moet meebrengen. De rechtbank begrijpt dat de verdachte haar vraagt om 10.000 euro. Daarmee staat vast dat de verdachte aan [naam01] om een geldbedrag heeft gevraagd naar aanleiding van de door hem verschafte informatie over de gang van zaken op het haventerrein.
De verdachte heeft zich daarmee corrupt opgesteld en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Dit betekent dat tot een bewezenverklaring wordt gekomen van de ten laste gelegde niet-ambtelijke omkoping. De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijsminimum niet wordt gehaald. Dit verweer wordt verworpen op grond van de inhoud van de in de bijlage II aangehaalde bewijsmiddelen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 01 november 2019 tot en met
1 maart 2020te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
anders dan als ambtenaar, te weten als medewerker, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [bedrijf02], naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan dan wel zou doen een gift, te weten een geldbedrag, heeft gevraagd,
gegevens over de beveiliging en/of procedure aan een ander persoon (niet zijnde
werknemer van voornoemd bedrijf) heeft verstrekt,
terwijl hij, verdachte, dit vragen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

2..

Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan, vragen van een gift, en dit vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, werknemer bij een bedrijf in de Rotterdamse haven, heeft zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping. Hij heeft een geldbedrag gevraagd in ruil voor vertrouwelijke informatie en heeft dit verzwegen voor zijn werkgever. De informatie bestond onder meer uit informatie over de beveiligingsmaatregelen op het haventerrein, hetgeen relevant is voor criminelen die (evt. (ook) buiten medeweten van verdachte) op zoek waren naar mogelijkheden voor het uithalen van (containers met) cocaïne.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij daar bevattelijk voor is gebleken en dat hij daardoor misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte geen enkel inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aantal maanden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging, in strafmatigende zin, rekening met de lange tijd die het geduurd heeft voordat deze zaak inhoudelijk op zitting is behandeld. Weliswaar is de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden hier (net) niet overschreden, maar sinds de inverzekeringstelling van de verdachte op 3 november 2020 is wel geruime tijd, te weten twee jaar, verstreken. Verder wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte, nadat hij op 5 november 2020 weer in vrijheid werd gesteld korte tijd later is ontslagen, maar hij inmiddels zijn leven goed op orde lijkt te hebben.
Dit alles maakt dat de rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een taakstraf van na te noemen duur opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen GSM zaktelefoon, Smartphone (630491-A) en de GSM zaktelefoon, Smartphone (630166-A) verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij gezegd dat de verdachte zijn telefoons graag terug wil.
9.2.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoons zullen worden verbeurd verklaard.
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
GSM zaktelefoon, Smartphone (630491-A) en
GSM zaktelefoon, Smartphone (630166-A).
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst en mr. K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 03 november 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), (telkens)
- met [naam01] en/of een of meer (andere) onbevoegde derde(n), een of meer ontmoetingen gehad en/of telefonisch contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het werkterrein en/of de beveiliging en/of de procedure met betrekking tot de douane(scan) binnen [bedrijf01] en/of [bedrijf02] en/of [bedrijf03] en/of met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstreken van verdovende middelen en/of
-een of meer personen benaderd en/of laten benaderen en/of geregeld voor [naam01] en/of een of meer (andere) perso(o)n(en) ten behoeve van het invoeren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen;
art l0a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art l0a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 03 november 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) anders dan als ambtenaar, te weten als medewerker, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [bedrijf02], naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (telkens) een of meer giften en/of beloftes, te weten een of meer geldbedragen, heeft aangenomen en/of heeft gevraagd,
(telkens) (al dan niet tegen betaling)
(op verzoek van een of meer perso(o)n(en) niet zijnde werkzaam bij voornoemd bedrijf) een
of meer container(s)/containernummer(s) heeft bevraagd en/of
(vervolgens) informatie over die container(s), waaronder gegevens over de beveiliging en/of
procedure en/of informatie of een container wel of niet is gescand,
althans een of meer gegevens, aan een of meer ander(e) perso(o)n(en) (niet zijnde
werknemer(s) van voornoemd bedrijf) heeft verstrekt,
terwijl hij, verdachte, dit aannemen en/of vragen (telkens) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht