ECLI:NL:RBROT:2022:9300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
10/750403-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen en niet-ambtelijke omkoping door een havenmedewerker

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, een reefermonteur werkzaam in de haven van Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen en niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de voorbereidingen voor de invoer van een partij verdovende middelen, specifiek cocaïne en/of heroïne, in Nederland. Dit gebeurde in de periode van juli tot oktober 2019. De verdachte had contact met zijn neef, die betrokken was bij de drugshandel, en er zijn afgeluisterde telefoongesprekken die de betrokkenheid van de verdachte aantonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereidingshandelingen en passieve niet-ambtelijke omkoping, omdat hij vertrouwelijke informatie over de haven en containers had gedeeld met onbevoegden in ruil voor een beloning. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de herkomst van een geldbedrag dat hij had gebruikt voor de aankoop van een auto. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar op, samen met een taakstraf van 240 uur, en verklaarde een in beslag genomen smartphone verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750403-20
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 september 2022, 28 september 2022 en 3 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 september 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Er is geen concreet bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel dan wel de invoer van harddrugs, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Weliswaar heeft de verdachte contact gehad met zijn neef [naam01] , maar de verdachte ontkent dat dit contact er is geweest omdat hij zijn neef behulpzaam zou zijn bij deze strafbare feiten. Dit volgt niet uit de tapgesprekken. Ook de foto’s die op zijn telefoon zijn aangetroffen leveren daarvoor geen steun op. Als de verdachte al informatie aan zijn neef zou hebben doorgegeven, staat hiermee niet vast dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de handel dan wel invoer van drugs. Verder is aangevoerd dat een nauwe en bewuste samenwerking met [naam01] , niet bewezen kan worden, zodat geen sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van de niet-ambtelijke omkoping zoals ten laste gelegd onder feit 2 is aangevoerd dat er geen enkel bewijsmiddel voor handen is waaruit volgt dat de verdachte handelingen heeft verricht, omdat hij was omgekocht. Het financieel onderzoek dat daartoe is verricht heeft geen enkele aanwijzing tegen hem opgeleverd. De verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte was sinds 2015 werkzaam als reefermonteur bij [bedrijf01] in [plaats01] . Zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit het repareren van koelcontainers in de haven van Rotterdam. Zodoende kon hij zich vrijelijk begeven en bewegen op het haventerrein.
Gedurende de ten laste gelegde periode had hij telefonisch contact met zijn neef [naam01] .
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt onder meer het volgende.
Op 16 oktober 2019 belt [naam01] met de verdachte en zegt dat er “drie of vier van die” komen en dat hij iemand daar nodig heeft en als ze het doen “gaan we echt lekker eten”. In een telefoongesprek van 23 oktober 2019 zegt de verdachte dat hij pas gaat werken als het donker is. [naam01] zegt tegen de verdachte dat het “vier nul” is en dat “twee nul voor hen is” en ”twee nul voor ons” en dat het er uitgehaald moet worden. [naam01] zegt dat het morgen komt en vraagt aan de verdachte of hij kan gaan kijken of het er is als [naam01] de laatste 2 cijfers doorgeeft. De verdachte zegt dan dat hij de laatste 4 cijfers nodig heeft.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte in de nacht van 25 op 26 oktober 2019 gaat kijken. De verdachte is die nacht aan het werk op het terrein van de APM terminal en hij krijgt een telefoon met internetverbinding die hij moet opnemen als die telefoon over gaat.
Voorts blijkt dat er die nacht door medeverdachten uit zaaksdossier Kwikstaart live wordt meegekeken bij het (door de verdachte) openmaken van de container, maar dat na het openen blijkt dat de container leeg is.
Op 6 november 2019 belt [naam01] naar de verdachte en zegt dan dat “dinges tegen mij zei effen een weekje wachten dan heb je het geld”. De verdachte vindt dat goed.
Gevraagd naar de inhoud van deze afgeluisterde telefoongesprekken heeft de verdachte geen verdere uitleg of duiding gegeven. Hij heeft zich tijdens zijn verhoren bij de politie en op de zitting beroepen op zijn zwijgrecht.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, bestaande uit de verklaring van de verdachte, opgenomen telefoongesprekken, processen-verbaal van bevindingen en observatie wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereidingshandelingen voor de invoer in Nederland van een partij verdovende middelen in oktober 2019.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte in strijd met zijn plicht als havenmedewerker aan (onbevoegde) derden informatie heeft verstrekt en voor die derden buiten zijn dienstverband om handelingen heeft verricht. Ook staat vast dat hij daarvoor zou worden betaald. Daarmee heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping.
Bewezen is het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het verweer van de raadsman dat het bewijsminimum niet wordt gehaald en dat er geen sprake is van opzet of medeplegen, wordt gelet op de inhoud van de in de bijlage II aangehaalde bewijsmiddelen verworpen.
4.2.
Vrijspraak feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Er is gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 4.210,-. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld waarmee hij een Opel Zafira heeft aangekocht. Het kan niet anders zijn dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de auto met contant geld heeft aangekocht, maar ontkent dat dit geld een criminele herkomst heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het contante geldbedrag van € 4.210,- niet zodanig is dat de hoogte ervan in het geval van verdachte al een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte al gedurende lange tijd in de haven werkzaam was, fulltime werkte en aldus steeds een goed salaris verdiende. Er is dan ook geen sprake van onverklaarbaar vermogen in die mate dat van de verdachte in redelijkheid een verklaring kan worden gevergd over de herkomst van dit geld.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 22 juli 2019 tot en met
30oktober 2019 te Rotterdam en/of Hekelingen, althans in Nederland,
eenmaal
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen, en
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), telkens
- met [naam01] telefonisch contact onderhouden en informatie gedeeld en afspraken gemaakt over de procedure met betrekking tot (het aanmelden om) op het terrein (van APM) te kunnen komen en
-op basis van (de laatste 4 cijfers van een ) containernummer de locatie van de betreffende container nagegaan, en de aanwezigheid doorgegeven aan [naam01] en een container voor [naam01] en/of een of meer (andere) onbevoegde derde(n) geopend;
2.
hij in de periode van 22 juli 2019 tot en met
30 oktober 2019te Rotterdam en/of Hekelingen, althans in Nederland,
anders dan als ambtenaar, te weten als medewerker, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [bedrijf01], naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten,
een belofte, te weten een geldbedrag, heeft aangenomen
informatie over een container, waaronder gegevens over de
locatie van die container en de procedure tot aanmelden aan een
andere persoon (niet zijnde werknemer van voornoemd bedrijf) heeft
verstrekt,
terwijl hij, verdachte, dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede de plegen en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;

2..

Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan, aannemen van een belofte, en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, als reefermonteur werkzaam in de haven van Rotterdam, heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer in Nederland van een partij verdovende middelen. De verdachte had een aandeel in het binnen brengen van een partij van 40 kilogram uit een container die op het haventerrein stond, maar de container bleek leeg te zijn.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping.
Hij heeft met een betaling van een geldbedrag in het vooruitzicht vertrouwelijke informatie gedeeld met onbevoegden en dit verzwegen voor zijn werkgever. De informatie bestond onder meer uit de beveiligingsmaatregelen op het haventerrein en het lokaliseren van een container waar verdovende middelen in zouden zitten.
Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. De invoer van partijen verdovende middelen (cocaïne) en de voorbereidingshandelingen daarop dragen bij aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs en vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogenscriminaliteit.
Door misbruik te maken van zijn positie als medewerker in de haven heeft de verdachte schade toegebracht aan het imago van de Rotterdamse haven in zowel binnen- als buitenland. Rotterdam is één van de grootste havens van de wereld en corruptie in de haven schaadt het internationale aanzien van Nederland.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij daar bevattelijk voor is gebleken en ook dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte niet getoond dat hij het laakbare van zijn handelen inziet.
Gezien de ernst van de feiten kan -in beginsel- niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan een jaar.
Anders dan de officier van justitie heeft geëist, ziet de rechtbank in dit specifieke geval echter aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook in een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 augustus 2022 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging, in het voordeel van de verdachte, rekening met de tijd die het geduurd heeft voordat deze zaak inhoudelijk op zitting is behandeld. Weliswaar is de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden hier (net) niet overschreden, maar sinds de in verzekeringstelling van de verdachte op
3 november 2020 is wel geruime tijd, te weten twee jaar, verstreken. Verder wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte nadat hij op 5 november 2020 weer in vrijheid werd gesteld korte tijd later is ontslagen, maar hij inmiddels zijn leven goed op orde lijkt te hebben.
Dit alles maakt dat de rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt de maximale taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar.
Dit voorwaardelijk strafdeel moet er voor zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen GSM zaktelefoon, smartphone (629925_A) verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard.
Deze behoort aan de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: een GSM zaktelefoon, smartphone (629925_A).
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst en mr. K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2019 tot en met 02 september 2020 te Rotterdam en/of Hekelingen, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en,/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), (telkens)
- met [naam01] en/of een of meer (andere) onbevoegde derde(n) een of meer ontmoetingen gehad en/of telefonisch en/of via berichten contact onderhouden en/of informatie gedeeld en/of afspraken gemaakt over de procedure met betrekking tot (het aanmelden om) op het terrein (van APM) te kunnen komen en/of regelen van personen die behulpzaam kunnen zijn bij het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstreken en/of vervoeren van verdovende middelen en/of
-op basis van (de laatste 4 cijfers van een of meer) containernummer(s) de locatie van de betreffende container(s) nagegaan, althans nagegaan of de betreffende container(s) (op het terrein) aanwezig zijn en/of de aanwezigheid en/of locatie(s) doorgegeven aan [naam01] en/of een of meer (andere) onbevoegde derde(n) en/of (een) container(s) voor [naam01] en/of een of meer (andere) onbevoegde derde(n) geopend;
art l0a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art l0a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2019 tot en met 02 september 2020 te Rotterdam en/of Hekelingen, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) anders dan als ambtenaar, te weten als medewerker, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij [bedrijf01], naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten,
(telkens) een of meer giften en/of beloftes, te weten een of meer geldbedragen, heeft aangenomen en/of heeft gevraagd,
(telkens) (al dan niet tegen betaling)
(op verzoek van een of meer perso(o)n(en) niet zijnde werkzaam bij voornoemd bedrijf) een
of meer container(s)/containernummer(s) heeft bevraagd en/of
(vervolgens) informatie over die container(s), waaronder gegevens over de
locatie van die container(s) en/of de procedure tot aanmelden en/of een container wel of
niet is gescand, althans een of meer gegevens, aan een of meer
ander(e) perso(o)n(en) (niet zijnde werknemer(s) van voornoemd bedrijf) heeft
verstrekt,
terwijl hij, verdachte, dit aannemen en/of vragen (telkens) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever;
art 323ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 5 december 2019 tot en met 14 december 2019, te Nieuwerkerk aan den IJssel en/of Hekelingen en/of Rotterdam, althans in Nederland,
van één of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van 4.210 euro,
-de werkelijke aard en/of de herkomst en,/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
-heeft verborgen en,/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp is en/of het voorhanden heeft en/of
-dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht