ECLI:NL:RBROT:2022:9269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10/996555-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een stichting, die eerder was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De vordering was ingesteld door de officieren van justitie, mr. H.C. Vermaseren en mr. A. Lodder, die een bedrag van € 67.554,32 aan wederrechtelijk verkregen voordeel wilden ontnemen. Tijdens de zitting op 26, 27 en 29 september 2022 werd het onderzoek verricht. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak van de stichting, er geen grondslag was voor de ontnemingsvordering. Dit is in lijn met artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een vrijspraak de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering uitsluit. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is geregistreerd onder parketnummer 10/996555-16.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer : 10/996555-16 (
ontneming)
Datum uitspraak : 2 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
gevestigd in [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26, 27 en 29 september 2022.

2..Vordering

De vordering van de officieren van justitie, mr. H.C. Vermaseren en mr. A. Lodder (hierna: de officier van justitie) – zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden –, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en tot oplegging aan [veroordeelde01] (hierna: de stichting) van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft het geschatte voordeel vastgesteld op € 67.554,32.

3..Beoordeling

De stichting is op 2 november 2022 door deze rechtbank vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. De ontnemingsvordering is gebaseerd op deze aan de stichting ten laste gelegde feiten. Uit het wettelijke systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat een dergelijke vrijspraak aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. [1]
Nu de verdachte is vrijgesproken, is er geen grondslag voor de ontnemingsvordering en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering.

4..Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter, en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M.M. Dolman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier, en uitgesproken op 2 november 2022.

Voetnoten

1.HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258.