4.1.3.Beoordeling
Inleiding: de Stichting, de verdenking, persoonsgebonden budget en detentie
[verdachte01] is op 16 februari 2012 opgericht. De stichting had als statutair doel het ondersteunen en begeleiden van verstandelijk gehandicapten, psychiatrische cliënten en jongeren met gedragsproblematiek. Diverse cliënten zijn regelmatig met politie en justitie in aanraking geweest en hebben al dan niet een detentieverleden. Een groot deel van het cliëntenbestand stond onder bewind en van verscheidene cliënten werd het persoonsgebonden budget (pgb) beheerd. Feitelijk verleende [verdachte01] zorg en bood beschermd wonen aan in de vorm van 24-uurs begeleiding. [verdachte01] was een pgb-gefinancierde instelling, dat wil zeggen dat zij alleen zorg bood die uit pgb betaald kan worden. De medeverdachte [medeverdachte01] was sinds 1 februari 2013 secretaris en degene die zich bezighield met facturatie en andere financiële en administratieve taken. Medeverdachte [medeverdachte02] was sinds 16 februari 2012 voorzitter en penningmeester en hield zich meer bezig met het verlenen van zorg. Sinds de oprichting zijn medeverdachten bij [verdachte01] betrokken. Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] geregistreerd staan als (zelfstandig bevoegde) bestuurders.
Op 18 januari 2016 heeft Zilveren Kruis Zorgkantoor aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrift door [verdachte01] . Uit onderzoek was naar voren gekomen dat door [verdachte01] zorg voor cliënten (budgethouders) is gefactureerd die ten tijde van deze zorg (al dan niet voor een deel van de gefactureerde periode) in detentie zaten en deze zorg dus niet hebben kunnen ontvangen. Ten laste is gelegd dat [verdachte01] in de periode 1 december 2013 tot en met 31 juli 2015 voor zes van haar budgethouders valselijk facturen heeft opgemaakt en gebruikt. De personen die genoemd worden in de tenlastelegging, te weten [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] , [naam05] en [naam06] , waren allemaal pgb-budgethouders die bij [verdachte01] hebben gewoond.
Tot 1 januari 2015 bestond een recht op pgb op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Per 1 januari 2015 heeft een omvangrijke stelselwijziging plaatsgevonden waardoor zorg die voorheen uit de AWBZ gefinancierd werd voortaan uit vier andere wetten, onder andere de voor deze zaak relevante Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), gefinancierd werd. Voor 1 januari 2015 werd het pgb als voorschot door het Zorgkantoor aan de budgethouder overgeboekt die periodiek verantwoording moest afleggen van kosten van geleverde zorg. De verantwoording over de besteding van het pgb lag bij de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) en werd afgelegd door middel van een ‘verantwoordingsformulier pgb’, dat achteraf – binnen zes weken na afloop van de betreffende periode – moest worden ingediend. De budgethouder of diens vertegenwoordiger moest het verantwoordingsformulier pgb invullen en ondertekenen en vervolgens indienen bij het Zorgkantoor. Aan het eind van het jaar werd door het Zorgkantoor het definitieve budget vastgesteld. Als minder zorg was geleverd dan waarvoor voorschotten waren verstrekt, diende het teveel betaalde aan het Zorgkantoor te worden terugbetaald, dan wel werd dit teruggevorderd.
Na 1 januari 2015 werd het volledige Wmo-budget van een budgethouder door de gemeente aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beschikbaar gesteld. De SVB beheert het budget en betaalt kosten voor geleverde zorg direct uit aan de zorgverlener. Aan het eind van het boekjaar kijkt de SVB wat er gedeclareerd is en stuurt de budgethouder (of vertegenwoordiger) een jaaroverzicht met het verzoek dat te controleren. Op basis van die gegevens zal de SVB het budget afsluiten. Niet gebruikt budget wordt terugbetaald aan de gemeente.
Sommige budgethouders van [verdachte01] werden tijdens hun verblijf bij [verdachte01] opgepakt om kortere of langere tijd in detentie door te brengen. Wanneer een budgethouder gedetineerd werd, werd dit door [verdachte01] bijgehouden in dagstaten en later in een systeem genaamd Nedap. Uit de AWBZ en de door de Zorgkantoren gehanteerde ‘Vergoedingenlijst pgb AWBZ’, blijkt dat geen aanspraak op zorg bestond wanneer iemand onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie viel. In de WMO zijn geen expliciete bepalingen opgenomen over het verlenen van zorg ten laste van een pgb gedurende detentie van de budgethouder.
Vast staat dat in de ten laste gelegde periode behoorlijk wat fout is gegaan met betrekking
tot de facturering van zorg voor cliënten van [verdachte01] die gedetineerd waren en dat de zorg zorgvuldiger gefactureerd kon en moest worden. De vraag is echter of dit ook leidt tot de conclusie dat de zes tenlastegelegde facturen opzettelijk vals zijn opgemaakt en gebruikt.
Valsheid in geschrift?
Wil sprake zijn van valsheid in geschrift zoals is ten laste gelegd, dan moet komen vast te staan dat de ten laste gelegde facturen opzettelijk in strijd met de waarheid zijn opgemaakt of gebruikt.
Vast staat dat de zes in de tenlastelegging genoemde facturen, geschriften zijn die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen. Vast staat ook dat genoemde facturen uren en totaalbedragen vermelden die niet één op één overeenstemmen met de daadwerkelijk verleende zorg. Ten slotte staat vast dat de in de tenlastelegging genoemde personen, [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] , [naam05] en [naam06] , in de gefactureerde periode (deels) in detentie zaten. Daaruit volgt dat in de tenlastegelegde facturen zorg is gefactureerd die niet overeenkomt met de zorg die daadwerkelijk geleverd is. De rechtbank ziet zich hiermee voor de vraag gesteld of dat ook opzettelijk is gebeurd en daarmee valsheid in geschrift oplevert.
[verdachte01] verzond standaardfacturen met een vast bedrag per maand. In 2014 werden de facturen aan het begin van de maand opgemaakt. In 2015 werden de facturen aan het einde van de maand opgemaakt. Het bedrag stond feitelijk niet in relatie tot de daadwerkelijk geleverde zorg. Deze werkwijze, het in rekening brengen van een vast maandbedrag, werd geaccepteerd door de zorgkantoren. Daarnaast blijkt uit het dossier, maar ook uit de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte01] bij de politie en op de zitting, dat het teveel betaalde wel werd verrekend met de betalingen op basis van volgende facturen, dan wel werd terugbetaald. Voor budgethouder [naam05] is bijvoorbeeld vastgesteld dat de, mede op basis van de tenlastegelegde verzonden factuur van mei 2015, ten onrechte ontvangen pgb-gelden door [verdachte01] zijn terugbetaald.Het beleid was hier, zeker voor 2015, ook op ingericht. Pgb-gelden werden namelijk als voorschotten verstrekt, achteraf – binnen zes weken na afloop van de betreffende periode – verantwoord en aan het eind van het jaar definitief vastgesteld.
Over de vraag wanneer sprake was van detentie bestond onduidelijkheid; wet en regelgeving leken ruimte te bieden voor interpretatieverschillen. In juridische zin was pas sprake van detentie indien een budgethouder onder verantwoordelijkheid van Justitie viel in het kader van de uitvoering van een rechterlijke uitspraak (artikel 6 lid 5 AWBZ). Uit de verklaringen van verdachten en van bewindvoerders als getuigen blijkt echter dat hierover in de praktijk verschillend werd gedacht. Bewindvoerder [naam07] heeft bijvoorbeeld verklaard dat er een verschil is tussen detentie en voorarrest en dat tijdens voorarrest gewoon mag worden doorbetaald, omdat iemand dan nog staat ingeschreven bij de zorgverlener.En bewindvoerder [naam08] heeft verklaard niet zeker te weten of het recht op pgb ook vervalt als iemand in voorarrest zit, omdat dat “een beetje een tussenperiode” is.Gelet op de genoemde uitvoeringspraktijk kan ook de vraag worden gesteld bij wie de verantwoordelijkheid lag om detentie te melden en te verwerken in de facturering van zorg voor de gedetineerde. Strikt genomen moest voor 2015 de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) periodiek verantwoording afleggen van kosten van geleverde zorg.
Ook over de vraag of, wanneer en hoe lang mocht worden door-gefactureerd gedurende detentie bestond onduidelijkheid. Bewindvoerder [naam08] heeft bijvoorbeeld verklaard dat er een opzegtermijn van ongeveer een maand kan worden gehanteerd als iemand in detentie gaat. Als een klant enkele dagen had vastgezeten was dat niet relevant voor de verantwoording.Ook binnen de gemeente Assen bestond hierover onduidelijkheid. Getuige [getuige01] , werkzaam bij de gemeente Assen en belast met Wmo-taken, heeft verklaard over een detentieregeling waaruit volgt dat bij detentie acht weken zorg kan worden doorbetaald.Getuige [getuige02] , werkzaam bij de gemeente Assen als Wmo-specialist/coördinator, heeft echter verklaard dat wanneer iemand in detentie zit er niet gedeclareerd kan worden omdat er dan geen begeleiding of dagbesteding wordt geleverd.De rechtbank merkt op dat de eerder omschreven omvangrijke stelselwijziging per 1 januari 2015 op dit punt geen duidelijkheid heeft gebracht, integendeel. In de Wmo staat immers niet – zoals in de AWBZ – dat er geen aanspraak op zorg bestaat wanneer iemand onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie valt. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat medeverdachte [medeverdachte01] maar ook bewindvoerders niet duidelijk voor ogen hadden wanneer de betaling aan de zorginstelling moest worden stopgezet en voorts dat zij daar ook niet scherp op zijn geweest.
De geschetste onduidelijkheid is van direct belang voor de zes tenlastegelegde detentiecasus. Voor bijvoorbeeld [naam03] is de maand mei 2014 gefactureerd terwijl hij van 29 april 2014 tot 13 juni 2014 gedetineerd was. Pas vanaf 5 mei 2014 lag daaraan een gerechtelijke titel ten grondslagterwijl de factuur van 1 mei 2014 toen al verzonden was. Voor bijvoorbeeld [naam02] is de hele maand juli 2014 gefactureerd terwijl hij van 14 juni 2014 tot 11 juli 2014 gedetineerd was.
Wanneer een bij [verdachte01] verblijvende budgethouder gedetineerd raakte werd daarover gecommuniceerd. Niets wijst erop dat er geprobeerd is te verhullen dat iemand gedetineerd was. Daar staat tegenover dat er verschillende voorbeelden in het dossier zijn waarin expliciet en open wordt gemaild over een budgethouder die door de politie is meegenomen. Uit het dossier volgt ook dat er door verscheidene betrokkenen groot belang werd toegekend aan het behouden van de zorgrelatie voor deze specifieke doelgroep van [verdachte01] en niet iedere detentie direct te laten leiden tot intrekking van een toegekend pgb. Daaraan lag mede ten grondslag dat het administratief omslachtig was om een eenmaal ingetrokken pgb opnieuw toe te (laten) kennen. Door de verdediging is aannemelijk gemaakt dat het de intentie van [verdachte01] en medeverdachte [medeverdachte01] was om de administratie op de juiste wijze bij te houden. Uit niets blijkt dat bij [verdachte01] de intentie aanwezig was om financieel voordeel te behalen met de wijze van factureren. Er lijkt eerder sprake van een onzorgvuldige administratie en een werkwijze die was gericht op administratieve verlichting.
De rechtbank komt – al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien – niet tot het oordeel dat de facturen opzettelijk vals zijn opgemaakt. In de ten laste gelegde periode is behoorlijk wat fout gegaan met betrekking tot de facturering van detentiecasussen en het factureren kon en moest zorgvuldiger. Inmiddels is er ook het nodige veranderd. [verdachte01] bestaat nog steeds en heeft inmiddels een ISO-certificering, contracten met de gemeente voor de levering van zorg in natura en werkt met een volwaardig administratiesysteem. Gelet op de destijds door zorgkantoren geaccepteerde wijze van factureren, genoemde onduidelijkheden in het beleid, de stelselwijziging en de openlijke wijze van communiceren over het gedetineerd raken van budgethouders, acht de rechtbank niet bewezen dat de tenlastegelegde facturen opzettelijk vals zijn opgemaakt en gebruikt.