In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in 1967, die als privépersoon geen voordeel heeft genoten. De ontnemingsvordering van € 369.449,- werd toegewezen, maar de rechtbank stelde de betalingsverplichting op nihil. Dit vonnis volgde op een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzittingen van 26, 27 en 29 september 2022. De officieren van justitie, mr. H.C. Vermaseren en mr. A. Lodder, hadden een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, dat was geschat op € 367.355,-, rekening houdend met het economisch eigenaarschap van de verdachte van A&P Holding B.V. van 50%. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard en dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel had genoten.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van de strafbare feiten, waaronder verduistering, wederrechtelijk voordeel had verkregen. De berekening van het geschatte voordeel werd door de rechtbank gevolgd, met uitzondering van een bedrag van € 18.000,- van feit 2, waar de verdachte van was vrijgesproken. Uiteindelijk werd vastgesteld dat de verdachte € 369.449,- aan wederrechtelijk voordeel had verkregen, maar de rechtbank besloot dat de betalingsverplichting op nihil moest worden vastgesteld, omdat het uiteindelijke voordeel niet aan de verdachte als privépersoon was toegekomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.