ECLI:NL:RBROT:2022:9266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10/996557-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in strafzaak met vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in 1967, die als privépersoon geen voordeel heeft genoten. De ontnemingsvordering van € 369.449,- werd toegewezen, maar de rechtbank stelde de betalingsverplichting op nihil. Dit vonnis volgde op een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzittingen van 26, 27 en 29 september 2022. De officieren van justitie, mr. H.C. Vermaseren en mr. A. Lodder, hadden een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, dat was geschat op € 367.355,-, rekening houdend met het economisch eigenaarschap van de verdachte van A&P Holding B.V. van 50%. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard en dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel had genoten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte door middel van de strafbare feiten, waaronder verduistering, wederrechtelijk voordeel had verkregen. De berekening van het geschatte voordeel werd door de rechtbank gevolgd, met uitzondering van een bedrag van € 18.000,- van feit 2, waar de verdachte van was vrijgesproken. Uiteindelijk werd vastgesteld dat de verdachte € 369.449,- aan wederrechtelijk voordeel had verkregen, maar de rechtbank besloot dat de betalingsverplichting op nihil moest worden vastgesteld, omdat het uiteindelijke voordeel niet aan de verdachte als privépersoon was toegekomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer : 10/996557-16 (
ontneming)
Datum uitspraak : 2 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officieren van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[verdachte01] ,
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] in [plaats01] ,
raadsman mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26, 27 en 29 september 2022.

2..Vordering

De vordering van de officieren van justitie mr. H.C. Vermaseren en mr. A. Lodder (hierna: de officier van justitie) - zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden -, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en tot oplegging aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft het geschatte voordeel vastgesteld op € 367.355,- en daarbij rekening gehouden met het economisch eigenaarschap van de verdachte van A&P Holding B.V. van 50%.

3..Standpunt verdediging

De verdediging heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten en integrale afwijzing van de vordering dient te volgen.

4..Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Bij vonnis van deze rechtbank van 2 november 2022 (hierna: het vonnis) is de veroordeelde – voor zover relevant in de onderhavige ontnemingszaak – veroordeeld ter zake van de volgende feiten:
Feiten 2 en 4:
verduistering gepleegd door de beheerder van een stichting, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, terwijl het feit in vereniging wordt gepleegd, meermalen gepleegd.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan. Een kopie van dit vonnis is als bijlage hierbij gevoegd. De inhoud ervan wordt geacht deel uit te maken van dit vonnis.

5..Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen. Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt het volgende overwogen.
De officier van justitie heeft de verdachte aangemerkt als 50% economisch eigenaar van A&P Holding B.V. De rechtbank volgt de formele berekening van het openbaar ministerie, met uitzondering van het bedrag van €18.000,- van feit 2, nu de verdachte daarvan is vrijgesproken. Hoewel de officier van justitie de laatste twee bedragen van feit 4 van de tenlastelegging niet expliciet heeft genoemd in zijn schriftelijke opsomming, gaat de rechtbank ervan uit dat wel bedoeld is die bedragen te ontnemen, gelet op de inhoud van het requisitoir.
Vaststaat dat er een bedrag van:
Feit 2
€ 49.000,-
€ 35.355,- +
Feit 4
50% van:
€ 274.765,-
€ 67.504,-
€ 30.000,-
€ 10.000,-
€ 60.000,-
€ 87.920,-
€ 10.000,-
€ 30.000,- +
€ 369.449,-
wederrechtelijk voordeel is verkregen uit hoofde van de hiervoor vermelde strafbare feiten, zoals volgt uit de bewijsmiddelen behorende bij de hoofdzaak. [1] Het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak dan wel dat er geen wederrechtelijk voordeel is genoten, slaagt dan ook niet.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt vastgesteld op
€369.449,-

6..Vaststelling van het te betalen bedrag

De rechtbank ziet aanleiding om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, te weten op nihil. De bedragen zijn binnen het concern verplaatst dan wel aan een ander dan de verdachte toegekomen, waardoor het uiteindelijke voordeel dat is genoten naar het oordeel van de rechtbank niet aan de verdachte als privépersoon is toegekomen.

7..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8..Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 369.449,-(zegge: driehonderdnegenenzestigduizend en vierhonderdnegenenveertig euro);
- legt aan de veroordeelde de
verplichting op tot betalingaan de staat van
€ 0,- (zegge: nul euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter, en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M.M. Dolman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier, en uitgesproken op 2 november 2022.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen zullen in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.