ECLI:NL:RBROT:2022:9230

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10/750526-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van grootschalige invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de grootschalige invoer van cocaïne. De verdachte was betrokken bij de invoer van 540 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de invoer van 150 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, handelingen heeft verricht die gericht waren op het invoeren van deze hoeveelheden cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de teruggave van een in beslag genomen iPhone gelast. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte had toegang tot het haventerrein door zijn functie als storings- en onderhoudsmonteur, wat hem in staat stelde om de invoer van cocaïne te faciliteren. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen en de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750526-19
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2022, 20 september 2022, 21 september 2022 en 3 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. E.J.V. Pols en G.H. Rip (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete voor een bedrag van € 25.000,-;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

Gelet op de volgorde in tijd zal de rechtbank eerst feit 2 en daarna feit 1 bespreken.
4.1.
Feit 2 (zaak Roodborstje)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het samen met anderen (treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het) invoeren van 540 kilogram cocaïne in de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 in Nederland. Daartoe is aangevoerd dat er geen strafrechtelijk relevante link valt te leggen tussen de verdachte en de aangetroffen partij van 540 kilogram cocaïne.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op zondag 17 november 2019 is om 03:00 uur vanuit Brazilië met het motorschip [naam vaartuig 1] een container met nummer [nummer 1] (hierna: de container) aangekomen in de haven van Rotterdam. De container is gelost op het haventerrein Waalhaven, pier 6, behorend bij het bedrijf [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ). Een toezichthouder van het bedrijf [naam bedrijf 1] ziet op 18 november 2019 in de avond twee mannen bij deze container waar een uitschuifbare ladder tegenaan staat. De op dat moment onbekend gebleven mannen vluchten hierop in een bestelauto en ontkomen. De bestelauto die wordt gebruikt is een “gekloonde” Volkswagen Caddy (hierna: VW Caddy) met kenteken [kentekennummer] , die de uiterlijke kenmerken heeft van de bedrijfsauto van [naam bedrijf 2] met hetzelfde kenteken. In de reefer container waar de ladder tegenaan staat, wordt door de douane op 18 november 2019 in de avond in totaal 540 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen.
Bijnaam verdachte
Door een aantal personen die een rol hebben gespeeld in het onderzoek Kwikstaart zijn bijnamen gebruikt bij de onderlinge communicatie. Met name zijn bijnamen gebruikt om derden aan te duiden die niet deelnamen aan het betreffende gesprek. De rechtsbank stelt allereerst vast dat er in het dossier geen andere personen zijn aangeduid die, zelfs maar voor een deel, ook in aanmerking zouden kunnen komen voor de persoon met de desbetreffende bijnaam. Door de verdachte is op basis van de inhoud van het dossier geen inhoudelijk andersluidende verklaring afgelegd, zodat in elk geval langs die weg de bewijskracht van de hierna te noemen beschrijving/bevinding niet is verminderd of zelfs maar (enigszins) genuanceerd.
Is verdachte de persoon met de bijnaam [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] , is werkzaam als containermonteur in de haven en is een directe collega van de verdachte [naam medeverdachte 1] . Hij heeft [bijnaam 1] haar en groene ogen. De verdachte heeft in een verhoor bij de politie bevestigd dat hij [bijnaam 1] wordt genoemd. Verder heeft de verdachte desgevraagd niet ontkend dat hij [bijnaam 2] wordt genoemd, en geantwoord dat hij (inderdaad) groene ogen heeft. De rechtbank stelt, in aanvulling daarop, verder vast dat de verdachte gedurende het onderzoek op essentiële momenten heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] .
De rol van de verschillende verdachten
De verdachte [naam medeverdachte 2] betaalt de huur van een garagebox aan de [adres 2] te Rotterdam. De verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] hebben daarvan een sleutel.
Op 11 november 2019 rijdt de verdachte [naam medeverdachte 3] de gekloonde VW Caddy de garagebox in. De verdachte [naam medeverdachte 2] opent voor hem de deur van de garagebox.
Op 13 november 2019 geeft de verdachte [naam medeverdachte 3] aan dat hij is vergeten de “locka” te regelen en dat “die ook nog betaald moet worden, maar dat is via [voornaam medeverdachte 2] ” [de rechtbank begrijpt: de verdachte [naam medeverdachte 2] ]. Verder zegt [naam medeverdachte 3] in dit gesprek “ik stuur [voornaam medeverdachte 2] ik zeg er is werk, ken je locka zondag”, dat hij “het busje heeft geregeld” en dat hij “alles heeft betaald”. In het licht van de overige bevindingen in het dossier, en bij gebreke van enige (plausibele) verklaring van de verdachten hierover, valt hieruit af te leiden dat de verdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] contact hebben gehad over de komst van een partij cocaïne (“er werk is”) en dat de verdachte [naam medeverdachte 2] iemand zal regelen die de betreffende container kan lokaliseren (“een locka”).
Op 14 november 2019 belt de verdachte [naam medeverdachte 3] met de verdachte [naam medeverdachte 4] . De verdachte [naam medeverdachte 4] zegt dat hij “iets doms” heeft gedaan, hij heeft “die fona op zijn werk gelaten” en “als je die fona opent komen al die sms-jes toch?”.
Op 16 november 2019 wordt de verdachte [naam medeverdachte 2] gebeld door de verdachte [naam medeverdachte 3] . De verdachte [naam medeverdachte 3] vertelt de verdachte [naam medeverdachte 2] dat hij “die telefoons heeft”, “zij” druk op hem zetten en vraagt of “het 100% is”. Hierop antwoordt de verdachte [naam medeverdachte 2] “ja er zijn twee”.
Op 17 november 2019 in de middag ontvangt de verdachte [naam medeverdachte 2] een sms-bericht op haar telefoon met als inhoud “Yo, actief” en “ [naam] ”. Die avond omstreeks 20.00 uur belt de verdachte [naam medeverdachte 3] naar [naam horecagelegenheid] dat de oplader voor de IPhone gebracht moet worden naar [bijnaam 3] . De verdachte [naam medeverdachte 4] heeft die avond dienst als beveiliger bij de toegang tot het terrein van [naam bedrijf 1] . Rond 21.10 uur rijdt de verdachte [naam verdachte] met de gekloonde VW Caddy het terrein van [naam bedrijf 1] op. De verdachte [naam verdachte] is in de tenlastegelegde periode werkzaam als storings- en onderhoudsmonteur van reefercontainers bij het servicebedrijf [naam bedrijf 2] Bij zijn reguliere werkzaamheden maakt hij gebruik van een Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer] van zijn werkgever. Op 17 november 2019 is de verdachte [naam verdachte] echter vrij. In de portiersloge spreekt de verdachte [naam verdachte] met de verdachte [naam medeverdachte 4] . De verdachte [naam verdachte] verlaat na ongeveer 45 minuten het terminalterrein van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 4] opent handmatig voor hem de slagboom van het terrein. Hierna rijdt de verdachte [naam verdachte] met de gekloonde VW Caddy naar de garagebox aan de [adres 2] en parkeert deze auto in de garagebox. Daarna ontmoeten onder meer de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] elkaar in de McDonalds aan de Driemanssteeweg te Rotterdam.
Op 18 november 2019 omstreeks 14.42 uur lopen de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] op de [adres 2] . De verdachte [naam verdachte] draagt een uitschuifbare ladder. Deze ladder wordt door hem in de garagebox geplaatst. In de omgeving van de garagebox staat een zwarte Mercedes met de verdachte [naam medeverdachte 3] op de bijrijdersstoel. Omstreeks 15.05 uur rijdt de gekloonde VW Caddy richting de Waalhaven en rijdt kort daarna het terrein op van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 4] werkt die middag en avond als beveiliger in de portiersloge. De verdachte [naam medeverdachte 4] heeft de dag ervoor met een collega geregeld dat hij op 18 november 2019 de avonddienst van zijn collega overneemt. De Mercedes met daarin de verdachte [naam medeverdachte 3] volgt de VW Caddy. De verdachte [naam verdachte] staat die avond voor een dienst gepland voor [naam bedrijf 2] , maar er zijn geen meldingen op het terrein van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 4] maakt een rapport op in het systeem Virac, inhoudende dat door [naam bedrijf 2] op 18 november 2019 reefer reparaties zijn verricht. Na ongeveer een minuut komt de verdachte [naam verdachte] met de gekloonde VW Caddy uit de richting van de H-straat gereden en verlaat het terrein van [naam bedrijf 1] . Hierna rijdt de verdachte [naam verdachte] terug naar de garagebox, opnieuw gevolgd door de Mercedes. De verdachte [naam medeverdachte 3] opent de garagebox, waarna de VW Caddy in de garagebox wordt geparkeerd. Kort hierop komen naast de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] nog twee personen naar buiten, die later zijn geïdentificeerd als [naam persoon 1] en [naam persoon 2] . Omstreeks 18.00 uur komt de verdachte [naam verdachte] terug bij de garagebox en rijdt de gekloonde VW Caddy naar buiten. [naam persoon 1] en [naam persoon 2] komen aanlopen waarop de verdachte [naam verdachte] de VW Caddy terug de garagebox in rijdt. Beide mannen gaan ook naar binnen. Kort hierop rijdt de verdachte [naam verdachte] opnieuw de gekloonde VW Caddy naar buiten, sluit de garagebox af en rijdt weg. De verdachte [naam verdachte] rijdt opnieuw naar [naam bedrijf 1] . Bij aankomst loopt de verdachte [naam verdachte] de portiersloge in, waar de verdachte [naam medeverdachte 4] zit. De verdachte [naam medeverdachte 4] opent de slagboom en de verdachte [naam verdachte] rijdt het terrein van [naam bedrijf 1] op. Een toezichthouder van het bedrijf [naam bedrijf 1] ziet een auto en twee personen bij een container waar een uitschuifbare ladder tegenaan staat. Kort hierna omstreeks 18.39 uur komt de VW Caddy met forse snelheid uit de richting van de H-straat gereden, rijdt richting de uitgang en verlaat het terrein van [naam bedrijf 1] . Op de Waalhaven staat voornoemde Mercedes geparkeerd. Nadat de gekloonde VW Caddy is gepasseerd, volgt de Mercedes de VW Caddy. De VW Caddy rijdt terug naar de garagebox. De verdachte [naam verdachte] probeert de garage te openen. Op dat moment komt de verdachte [naam medeverdachte 3] aanlopen die de garagebox opent. Inmiddels zijn [naam persoon 1] en [naam persoon 2] uit de VW Caddy gestapt. Op camerabeelden lijken de beide mannen met de verdachte [naam verdachte] ruzie te hebben. Omstreeks 20.45 uur treft de douane in de container waar de ladder tegenaan stond een hoeveelheid van 540 kilogram cocaïne aan.
Op 19 november 2019 gaat de verdachte [naam medeverdachte 2] bij de garagebox kijken en rijdt hierna naar een zekere [naam persoon 3] . In een OVC-gesprek van die dag vertelt de verdachte [naam medeverdachte 2] wat er is gebeurd. Volgens de verdachte [naam medeverdachte 2] had er “zeker 600 plus ingezeten” en zegt zij dat “die fucking kanker [naam bedrijf 2] bus in mijn box staat”, “van mij is” en dat “wij die auto zelf hebben betaald”.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, hebben de verdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] een coördinerende, regelende rol gehad in het organiseren van de uithaal van de cocaïne uit de container. Zowel voor wat betreft de gekloonde VW Caddy als de mensen die daarbij zijn ingezet. De verdachte [naam medeverdachte 4] vormde als beveiliger van het terrein van [naam bedrijf 1] de onmisbare schakel om toegang aan de uithalers te verlenen tot het terrein waarop de container met de cocaïne zich bevond. Verdachte [naam verdachte] heeft de container kennelijk gelokaliseerd en was de chauffeur van de uithalers.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, blijkt uit de bewijsmiddelen dat er een verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachten en de 540 kilogram cocaïne.
4.1.3.
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van een partij cocaïne van 540 kilogram. Dit betekent dat de onder 2 primair tenlastegelegde (verlengde) invoer van cocaïne zal worden bewezen verklaard. De verweren worden verworpen en vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.2.
Feit 1 (zaak Appelvink)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Er is vrijspraak bepleit van het tezamen en in vereniging met anderen (treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het) invoeren van 150 kilogram cocaïne tussen
19 november 2019 en 9 december 2019 in Nederland. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar op 8 december 2019 en 9 december 2019 op het haventerrein van [naam bedrijf 1] is geweest, maar dat niet kan worden bewezen dat hij daar was om cocaïne uit te halen. De verdachte heeft verklaard dat hij op 9 december 2019 op het haventerrein was op zoek naar zijn kwijt geraakte sleutels. Verder volgt uit de inhoud van tap- en OVC-gesprekken niet dat deze betrekking hebben op de tenlastegelegde partij cocaïne.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op zondag 8 december 2019 is vanuit Brazilië met een schip met de naam [naam vaartuig 2] een container met nummer [nummer 2] (hierna: de container) de haven van Rotterdam binnengekomen. De container is geplaatst op het haventerrein Waalhaven, Pier 6, van het bedrijf [naam bedrijf 1] . Op 9 december 2019 rond 02:00 uur, heeft de douane in de container 150 kilogram cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen.
De verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam als storings- en onderhoudsmonteur van reefercontainers bij het servicebedrijf [naam bedrijf 2] . Bij zijn werkzaamheden maakte hij gebruik van een VW Caddy. In het weekend van
8 december 2019 had de verdachte (storings)dienst op het haventerrein van [naam bedrijf 1] .
Betrokkenheid van de verdachte
Op 18 november 2019 is op het terrein van [naam bedrijf 1] in een andere dan bovengenoemde container een partij van 540 kilogram cocaïne aangetroffen. Voornoemde [naam medeverdachte 2] heeft daarbij betrokkenheid gehad (zie hierboven zaaksdossier Roodborstje). In tap- en OVC-gesprekken van 20 november 2019 en 26 november 2019 waaraan [naam medeverdachte 2] deelneemt wordt gesproken over “een nieuwe poging” rond de vijfde. In het licht van de op
18 november 2019 onderschepte cocaïne, de betrokkenheid daarbij van [naam medeverdachte 2] en de op
8 december 2019 binnengekomen partij van 150 kilogram cocaïne, is aannemelijk dat [naam medeverdachte 2] hier spreekt over de komst van een nieuwe lading cocaïne. Deze hoeveelheid cocaïne werd kennelijk rond 5 december 2019 verwacht.
In een tapgesprek van 5 december 2019 tussen voornoemde [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] is besproken dat “ [bijnaam 2] ” de “torrie overneemt”, omdat “het” in het weekend valt. Zoals hierboven is vastgesteld, is de verdachte geïdentificeerd als [bijnaam 2] , had hij in het weekend van
8 december 2019 dienst als storingsmonteur en is op die dag de container met 150 kilogram cocaïne de haven van Rotterdam binnengekomen. Het gesprek tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] duidt er dan ook op dat de verdachte een rol zou vervullen bij de invoer van de cocaïne die op
8 december 2019 in de haven van Rotterdam is binnengekomen.
Dat vindt verder steun in de OVC-opnames van 8 december 2019 in de VW Caddy van de verdachte op het haventerrein. Zo noemt hij de naam van het schip waarmee de container met cocaïne is vervoerd; [naam vaartuig 2] . Verder blijkt uit de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij vlak bij dit schip is geweest. Bovendien maakt de verdachte zich duidelijk grote zorgen bij het zien van douane in de buurt van het schip. Zo zegt hij onder meer “de douane maakt me bang”, “ik loop nu echt hoge risico” en “als er iets verkeerd gaat ben ik de lul”. Verder heeft hij vlak voor een controle door de douane een telefoon in zijn onderbroek gedaan. De verdachte heeft voor dit alles, desgevraagd, geen enkele plausibele verklaring gegeven. Het gedrag van de verdachte op 8 december 2019 past allerminst bij een storingsmonteur die gewoon bezig is met zijn werk, maar vormt andermaal een belangrijke aanwijzing voor zijn betrokkenheid bij de die dag binnengekomen partij cocaïne.
Daar komt bij dat de verdachte de volgende ochtend, op 9 december 2019, opnieuw op het haventerrein van [naam bedrijf 1] is geweest, terwijl hij op dat moment geen dienst had. De verdachte is daar toen onder andere op Pier 6 geweest, de plek waar de container met cocaïne heeft gestaan. In een telefoongesprek die ochtend zegt de verdachte dat hij “elke keer grotere risico’s neemt”, maar dat hij “tot nu toe niks heeft gekregen”. Deze opmerking en de aanwezigheid van de verdachte op het haventerrein, terwijl hij geen dienst had, duiden erop dat de verdachte die ochtend op zoek was naar de cocaïne. Deze cocaïne was echter enkele uren daarvoor door de douane ontdekt en inbeslaggenomen.
Dat de verdachte in de ochtend van 9 december 2019 op het haventerrein was om zijn sleutels te zoeken, vindt de rechtbank, mede in het licht van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk. Temeer ook omdat de verdachte bij een controle door de douane heeft gezegd dat hij ongeveer vijftien minuten op het haventerrein is geweest, terwijl uit de bakengegevens van de VW Caddy blijkt dat hij ongeveer één uur en drie kwartier op het haventerrein heeft rondgereden. Verder volgt uit het feit dat de verdachte de naam van het schip met de drugscontainer heeft genoemd, in combinatie met zijn zorgen bij het zien van douane in de buurt van dit schip, dat de genoemde OVC- en tapgesprekken betrekking hebben op de tenlastegelegde cocaïne. Een en ander leidt ertoe dat de verweren van de verdediging worden verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – volgt dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van een partij cocaïne van 150 kilogram. Tot een voltooide invoer is het door ingrijpen van de douane niet gekomen. Dit betekent dat de onder 1 primair tenlastegelegde invoer van cocaïne niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Wel wordt tot een bewezenverklaring gekomen van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij,
in de periode van 19 november 2019 tot en met 9 december 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte:
- als (leerling)storings-/onderhoudsmonteur (werkzaam bij de firma [naam firma] ) toegang gehad tot het haventerrein waarop de container (met nummer [nummer 2] ) met die hoeveelheid cocaïne zich bevond en
- ( hierbij) contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en afleveren en uithalen en verstrekken en vervoeren van die cocaïne;
2 primair
hij,
in de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 540 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..subsidiair

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;

2..primair

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne in Nederland, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Zuid-Amerika.
De verdachte had door zijn functie als storings-/onderhoudsmonteur toegang tot het haventerrein en de containers die daar staan. Hij was daardoor in de gelegenheid om zogenaamde “uithalers” ongezien het haventerrein op te rijden. De verdachte was door zijn functie een onmisbare schakel om de daadwerkelijke invoer van de cocaïne mogelijk te maken.
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen om een partij van 150 kilogram cocaïne uit een container te halen. Wel is het tot een voltooide invoer gekomen van een partij van 540 kilogram cocaïne.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving ook de nadelige gevolgen ondervindt van allerhande vormen van met grootschalige drugssmokkel samenhangende criminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn strafbare gedrag.
De verdachte heeft daarnaast het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld beschaamd en de Rotterdamse haven in diskrediet gebracht.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 augustus 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van dit rapport, waar uit volgt dat de verdachte zijn leven redelijk op orde heeft. Er is geen sprake van problematisch middelengebruik. In geval van een veroordeling wordt geen noodzaak of meerwaarde gezien in een reclasseringstoezicht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, hij heeft nadat hij weer vrij kwam zijn leven snel weer opgepakt met een nieuwe baan, woning en de zorg voor zijn minderjarige kind, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De officier van justitie heeft gevorderd om naast een gevangenisstaf ook een geldboete van € 25.000,- op te leggen, omdat de verdachte een fors financieel gewin moet hebben gehad bij de gepleegde feiten. De verdediging heeft bepleit dat van het opleggen van een geldboete moet worden afgezien. De gevorderde boete betreft in essentie een afroomboete. De rechtbank ziet in dit dossier weliswaar voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat inderdaad sprake is van (aanzienlijk) geldelijk gewin. Het dossier bevat echter onvoldoende concrete aanknopingspunten om de hoogte van het daadwerkelijk behaalde voordeel zelfs maar enigszins accuraat te bepalen. Het bepalen van de hoogte van een op te leggen geldboete wordt daarmee in zekere zin willekeurig. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om naast een gevangenisstraf van aanzienlijke duur ook nog een geldboete op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat bij de uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De raadsman heeft bepleit de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen, maar te laten doorlopen tot aan de behandeling in hoger beroep.
8.2.
Beoordeling
De schorsing van de voorlopige hechtenis duurt, zoals in het bevel schorsing voorlopige hechtenis is bepaald, tot de einduitspraak. Daaruit volgt dat de voorlopige hechtenis met ingang van vandaag, 3 november 2022, herleeft.
Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren en zal daarom met ingang van heden weer de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen zwarte Apple iPhone 7 ( [serienummer] ) terug te geven aan de verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen Apple iPhone 7 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene bij wie deze in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft, inhoudende dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van een zwarte Apple iPhone 7 ( [serienummer] );
beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst en mr. K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak Appelvink]
hij,
in of omstreeks de periode van 19 november 2019 tot en met 9 december 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 150 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 19 november 2019 tot en met 9 december 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 150 kilogram cocaïne, in eik geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) :
- als (leerling)storings-/onderhoudsmonteur (werkzaam bij de firma [naam firma] ) toegang gehad tot het haventerrein waarop de container (met nummer [nummer 2] ) met die hoeveelheid cocaïne zich bevond en/of
- gebruik gemaakt van een zogenoemde gekloonde (storings/onderhouds)auto om voornoemd terrein op te komen en/of zodoende zicht kon houden op deze container en/of
- ( hierbij) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne;
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
[zaak roodborstje]
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- als (leerling)storings-/onderhoudsmonteur (werkzaam bij de firma [naam firma] ) toegang gehad tot het haventerrein waarop de container (met nummer [nummer 1] ) met die hoeveelheid cocaïne zich bevond en/of
- gebruik gemaakt van een zogenoemde gekloonde (storings/onderhouds) auto om voornoemd terrein op te komen en/of zodoende zicht kon houden op deze container en/of
- ( hierbij) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne.
art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet