ECLI:NL:RBROT:2022:9229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10/750329-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten voor lidmaatschap van een criminele organisatie en de invoer van cocaïne

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen vier verdachten, die zijn veroordeeld voor hun lidmaatschap van een criminele organisatie die zich bezighield met de georganiseerde en grootschalige invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachten gevangenisstraffen opgelegd variërend van 3 tot 6 jaar. De zaak, die bekendstaat als de 'Mega Kwikstaart', betreft een complexe criminele organisatie die opereerde vanuit de Rotterdamse haven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gedurende een langere periode samenwerkten en dat er sprake was van een duidelijke rolverdeling binnen de organisatie. De officier van justitie had gevangenisstraffen geëist, alsook een geldboete van € 25.000,-, maar de rechtbank heeft besloten om geen geldboete op te leggen vanwege onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de hoogte van het financieel gewin. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de in beslag genomen telefoons onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van het bewijs en de omstandigheden van de verdachten, waarbij de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel zwaar hebben meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750329-19
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
opgegeven als verblijfadres: [verblijfadres] , [postcode] [verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2022, 20 september 2022, 21 september 2022 en 3 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. E.J.V. Pols en G.H. Rip (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete voor een bedrag van € 25.000,-;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene bewijsoverweging
4.1.1.
Beoordeling
De beoordeling van een strafzaak staat niet los van het verdere kader waarbinnen de strafzaak is gesitueerd. In deze zaak is dat de Rotterdamse haven. Elk jaar worden er miljoenen containers aan land gebracht en verder verwerkt. Zelfs als wordt uitgegaan van een aanzienlijk “dark number”, bevatten enkele honderden containers daarvan een partij cocaïne. Dat betreft dus een zeer klein gedeelte. De (samengestelde) kans dat personen die zich met een “gekloonde” auto illegaal op een haventerrein bevinden om (bijvoorbeeld) een (andere) container te ontdoen van een illegale (bij)lading daarbij per ongeluk op een container stuiten die (ook) een grote partij cocaïne bevat, is daarmee astronomisch klein.
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een bepaald strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen separaat beoordeeld, maar ook of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) en de samenhang daartussen zodanig sterk is dat het bewijs geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn/haar kant een verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem/haar zijn.
De rechtbank zal hierna in hoofdlijnen aangeven op grond van welke bewijsmiddelen zij de feiten wettig èn overtuigend bewezen acht. De uitwerking van de bewijsmiddelen is opgenomen in de bijlage.
4.1.2.
Personen en bijnamen
Door een aantal van de personen die een rol hebben gespeeld in het onderzoek Kwikstaart zijn bijnamen gebruikt bij de onderlinge communicatie. Met name zijn bijnamen gebruikt om derden aan te duiden die niet deelnamen aan het betreffende gesprek. De rechtbank stelt allereerst vast dat er in het dossier geen andere personen zijn aangeduid die, zelfs maar voor een deel, ook in aanmerking zouden kunnen komen voor de persoon met de desbetreffende bijnaam. Door de verdachten aan wie een bepaalde bijnaam is toegewezen op basis van de inhoud van het dossier is op dit punt geen inhoudelijke andersluidende verklaring afgelegd, zodat in elk geval langs die weg de bewijskracht van de hierna te noemen beschrijvingen/bevindingen niet is verminderd of zelfs maar (enigszins) genuanceerd.
De politie heeft in een afzonderlijk proces-verbaal uitgewerkt welke bevindingen er zijn en tot welke conclusies die hebben geleid. Daarbij kan het gaan om uiterlijke kenmerken, zoals postuur en oogkleur en/of haardracht.
Is [naam medeverdachte 1] de persoon met bijnaam [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 1] en [bijnaam 2] , is werkzaam geweest in de haven en staat in direct contact met een aantal medeverdachten. Hij heeft opvallend lichtgekleurd haar. In de tapgesprekken op 21 oktober 2019 om 14:12:10 en 14:14:23 belt de verdachte [naam medeverdachte 2] naar achtereenvolgens de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] . Beide gesprekken zijn opvolgend. De duur van het eerste gesprek is 2 minuten en 1 seconde. Tussen het eerste en het tweede gesprek zitten 12 seconden. In die zeer korte tijd moet de beller het telefoonnummer hebben gedraaid en moet de gebelde de telefoon hebben opgenomen. In het eerste gesprek wordt gesproken over “ [bijnaam 3] ”. Onmiddellijk daarna belt de verdachte [naam medeverdachte 2] naar de verdachte [naam verdachte] en zegt dat “hij net sprak met die ander, [bijnaam 1] ”. Uit de volgorde van deze gesprekken en de zeer geringe tijd daar tussen valt af te leiden dat de verdachte [naam medeverdachte 1] [bijnaam 1] wordt genoemd. De naam [bijnaam 2] lijkt sterk op de voornaam van [naam medeverdachte 1] en komt veelvuldig voor in tapgesprekken en de persoon die aldus wordt aangeduid is daarbij direct te linken aan de verdachte [naam medeverdachte 1] . Dat hij [bijnaam 2] wordt genoemd, is overigens ook niet weersproken door de verdediging. De rechtbank stelt, in aanvulling daarop, verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 1] gedurende het onderzoek op essentiële momenten aantoonbaar heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom voorbij redelijke twijfel vaststaan dat verdachte [naam medeverdachte 1] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ”.
Is [naam verdachte] de persoon met bijnaam [bijnaam 3] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 3] is werkzaam geweest als containermonteur in de haven en was toen een directe collega van de verdachte [naam medeverdachte 3] . Hij is geboren in [geboorteplaats] , [geboorteland verdachte] . De rechtbank verwijst allereerst naar de hierboven bij de verdachte [naam medeverdachte 1] weergegeven telefoongesprekken; de verdachte [naam medeverdachte 2] spreekt met de verdachte [naam medeverdachte 1] over [bijnaam 3] en belt direct daarna naar de verdachte [naam verdachte] . De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte [naam verdachte] gedurende het onderzoek op essentiële momenten aantoonbaar heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier. Ook stuurt hij de verdachte [naam medeverdachte 3] aan wanneer de verdachte [naam medeverdachte 3] bang is voor aanhouding door de politie.
De rechtbank acht daarom voorbij redelijke twijfel vaststaan dat verdachte [naam verdachte] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 3] ”.
Is [naam medeverdachte 2] de persoon met bijnaam [bijnaam 4] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 4] en aanverwante aanduidingen zoals [bijnaam 5] , is beveiliger in de haven. De verdachte [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij de verdachte [naam medeverdachte 2] kent als “ [bijnaam 4] ”. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 2] beveiliger in de haven is geweest bij Securitas en een fors postuur heeft. Verder staat vast dat hij gedurende het onderzoek frequent contact heeft gehad met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [naam medeverdachte 2] de persoon is die door anderen wordt aangeduid als “ [bijnaam 4] ” dan wel “ [bijnaam 5] ”.
Is [naam medeverdachte 3] de persoon met bijnaam [bijnaam 6] en/of [bijnaam 7] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 6] en/of [bijnaam 7] , is werkzaam als containermonteur in de haven en is een directe collega van de verdachte [naam verdachte] . Hij heeft [bijnaam 6] haar en groene ogen. De verdachte [naam medeverdachte 3] heeft in een verhoor bij de politie bevestigd dat hij [bijnaam 6] wordt genoemd. Verder heeft de verdachte desgevraagd niet ontkend dat hij [bijnaam 7] wordt genoemd, en geantwoord dat hij (inderdaad) groene ogen heeft. De rechtbank stelt, in aanvulling daarop, verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 3] gedurende het onderzoek op essentiële momenten heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte [naam medeverdachte 3] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 6] ” en “ [bijnaam 7] ”.
4.2.
Feit 1 (zaak Zeearend)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Er is vrijspraak bepleit van deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Als er al sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), kan niet worden bewezen dat de verdachte daarvan deel heeft uitgemaakt.
4.2.2.
Beoordeling
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Daarbij hoeft niet komen vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet kan slechts sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel deze ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten zich gedurende ten minste enkele maanden bezig hebben gehouden met de invoer van grote partijen cocaïne en strafbare voorbereidingshandelingen daartoe (zie onder meer de zaaksdossiers Roodborstje en Appelvink). Daarbij ging het niet slechts om afzonderlijk gepleegde strafbare feiten, maar was sprake was een zekere samenhang en structuur. Dit vindt onder meer bevestiging in een gesprek van 13 november 2019 tussen de verdachte [naam medeverdachte 1] en de verdachte [naam verdachte] . Daarin wordt gesproken over “een team” waarin “iedereen zijn taak” heeft. Ook uit de andere bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een onderlinge verdeling van werkzaamheden en afstemming van activiteiten. Verder heeft tussen de verdachten regelmatig overleg plaats gevonden. Veelal blijkt dit uit de OVC-en tapgesprekken in het dossier, maar ook hebben fysieke bijeenkomsten plaatsgehad. Zo heeft op 17 november 2019 kennelijk overleg plaatsgehad bij de Mc Donalds aan de Driemanssteeweg in Rotterdam, waarbij onder meer aanwezig waren de verdachte [naam medeverdachte 1] , de verdachte [naam medeverdachte 2] en de (in de zaaksdossiers Roodborstje en Appelvink) verdachte [naam medeverdachte 3] . Ook is gesproken over de verdeling van de uit de strafbare feiten verkregen of te verkrijgen opbrengsten. Die verdeling was afhankelijk van ieders bijdrage aan het geheel. Zo bespreken de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] dat [bijnaam 4] (de verdachte [naam medeverdachte 2] ) en [bijnaam 6] (de verdachte [naam medeverdachte 3] ) al of niet een “vast bedrag zijn”.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen – voor een iets kortere periode dan door de officier van justitie geëist – dat door de verdachten [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] op zodanige wijze is gehandeld en samengewerkt dat daaruit volgt dat zij gedurende de bewezen verklaarde periode een CSV hebben gevormd. Hierna wordt op hoofdlijnen de onderlinge rolverdeling binnen dit CSV beschreven.
De verdachte [naam medeverdachte 1] was de coördinerend persoon binnen het CSV. Hij stuurde de anderen aan en ging (op afstand) mee bij een uithaalactie. Hij had een eigen netwerk van andere personen, op diverse posities in de haven, die hij kon inschakelen bij de voorbereiding en/of daadwerkelijke uitvoering van aan drugs gerelateerde strafbare feiten. Daarnaast kon hij, in overleg/samenspraak met de verdachte [naam medeverdachte 4] ook een beroep doen op een soortgelijk netwerk van die [naam medeverdachte 4] . Ook had hij de contacten naar buiten ten behoeve van het aannemen van nieuwe drugstransporten. Daarnaast bepaalde hij -in of na overleg met de verdachte [naam verdachte] - de hoogte van de verdiensten van de andere deelnemers en die van de ingeschakelde derden. Daarbij werd onder andere gesproken over de verdiensten van de verdachte [naam medeverdachte 2] en de uithalers, inclusief de chauffeur.
De verdachte [naam verdachte] hield onder andere contact met de verdachte [naam medeverdachte 3] en adviseerde hem hoe om te gaan met politieoptreden in relatie tot de gepleegde strafbare feiten. Daarnaast besprak hij met de verdachte [naam medeverdachte 1] onder andere de hiervoor genoemde verdiensten. De verdachte [naam verdachte] had daarbij inspraak, maar de verdachte [naam medeverdachte 1] besliste.
De verdachte [naam medeverdachte 2] was als portier/beveiliger werkzaam in de haven. Hij verleende andere deelnemers en/of door het CSV ingeschakelde derden (illegaal) toegang tot het haventerrein bij uithaalacties.
De verdachte [naam medeverdachte 4] had een eigen netwerk van personen op diverse posities in de haven die zij kon inschakelen bij de voorbereiding en/of daadwerkelijke uitvoering van aan drugs gerelateerde strafbare feiten in de haven. Daarbij kon de verdachte [naam medeverdachte 1] , in overleg/samenspraak met de verdachte [naam medeverdachte 4] , ook een beroep doen op personen uit het netwerk van de verdachte [naam medeverdachte 4] . De verdachte [naam medeverdachte 4] had verder een meer algemeen ondersteunende rol binnen het CSV zoals bij de kloonauto (onder andere het verzorgen van de berging daarvan).
De door de verdediging gevoerde verweren vinden hun weerlegging in het voorgaande en de bewijsmiddelen.
4.3.
Vrijspraak feit 2 (zaak Roodborstje)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Het samen met anderen (treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het) invoeren van 540 kilogram cocaïne in de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 in Nederland kan wettig en overtuigend worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat de betrokkenheid van de verdachte blijkt uit tap- en OVC-gesprekken die de verdachte met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft gevoerd.
4.3.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op meerdere momenten spreekt met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . In een gesprek op 13 november 2019 lijkt het onder meer te gaan over verdeling van gelden en wordt gesproken over een team. Ook wordt de verdachte op 17 november 2019 gezien via een garage in de [adres 1] en de garagebox in de [adres 2] te Rotterdam op weg naar een bijeenkomst in een vestiging van een McDonalds in Rotterdam. Daar vandaan vertrekt de verdachte in een auto met de medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Hoewel hiermee gesproken kan worden van serieuze aanwijzingen dat de verdachte enige mate van betrokkenheid lijkt te hebben bij gesprekken en handelingen die ook zouden kunnen zien op de ten laste gelegde invoer van cocaïne in zaaksdossier Roodborstje, kan niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat dit alles ook daadwerkelijk ziet op d(i)e partij van 540 kilogram cocaïne.
4.3.3.
Conclusie
Hieruit volgt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan (het voorbereiden van) de invoer van een hoeveelheid cocaïne van 540 kilogram. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 2 november 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
verdachte en [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne in Nederland, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Zuid-Amerika.
Binnen de organisatie had de verdachte een coördinerende en aansturende rol. De verdachte had nauw contact met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Zij hadden de beschikking over en contact met havenmedewerkers die behulpzaam konden zijn bij het lokaliseren en/of uithalen van de cocaïne uit de containers en zij bespraken wie welke vergoeding daarvoor zou krijgen. De verdachte heeft binnen dit kader voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van (grote) partijen cocaïne.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving ook de nadelige gevolgen ondervindt van allerhande vormen van met grootschalige drugssmokkel samenhangende criminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn strafbare gedrag.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd om naast een gevangenisstaf ook een geldboete van € 25.000,- op te leggen, omdat de verdachte een fors financieel gewin moet hebben gehad bij de gepleegde feiten. De verdediging heeft bepleit dat van het opleggen van een geldboete moet worden afgezien. De gevorderde boete betreft in essentie een afroomboete. De rechtbank ziet in dit dossier weliswaar voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat inderdaad sprake is van (aanzienlijk) geldelijk gewin. Het dossier bevat echter onvoldoende concrete aanknopingspunten om de hoogte van het daadwerkelijk behaalde voordeel zelfs maar enigszins accuraat te bepalen. Het bepalen van de hoogte van een op te leggen geldboete wordt daarmee in zekere zin willekeurig. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om naast een gevangenisstraf van aanzienlijke duur ook nog een geldboete op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie is geëist mede gelet op de vrijspraak van feit 2, en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

8.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat bij de uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De raadsvrouw heeft bepleit de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden, subsidiair de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
8.2.
Beoordeling
De voorlopige hechtenis van de verdachte is door het gerechtshof voor onbepaalde tijd geschorst. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de duur van de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen of de schorsing te laten voortduren. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van
3 november 2022 opheffen.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen Apple iPhone ( [serienummer] ) terug te geven aan de verdachte en de inbeslaggenomen BQ-toestellen (BQ encryptie [encryptie 1] en BQ encryptie [encryptie 2] ) te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
9.2.
Beoordeling
De twee in beslag genomen BQ encryptie telefoontoestellen zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid en deze toestellen (mede gelet op hun niet leesbare hoogstwaarschijnlijk criminele inhoud die er in opgeslagen ligt) van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de in beslag genomen Apple iPhone zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de twee BQ-toestellen (BQ encryptie [encryptie 1] en BQ encryptie [encryptie 2] );
- gelast de teruggave aan verdachte van: een Apple iPhone ( [serienummer] );
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst en mr. K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak zeearend]
hij,
in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 2 november 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
verdachte en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
art 10 lid 5 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
2.
[zaak roodborstje]
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- als storings-/onderhoudsmonteur (werkzaam bij de firma [naam firma] ) toegang gehad tot het haventerrein waarop de container (met nummer [nummer] ) met die hoeveelheid cocaïne zich bevond en/of
- gebruik gemaakt van een zogenoemde gekloonde (storings/onderhouds) auto om voornoemd terrein op te komen en/of zodoende zicht kon houden op deze container en/of
- ( hierbij) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne.
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet