ECLI:NL:RBROT:2022:9227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10/750328-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier verdachten voor lidmaatschap van een criminele organisatie en grootschalige invoer van cocaïne

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen vier verdachten, die zijn veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gedurende een langere periode samenwerkten in een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij zij verantwoordelijk waren voor de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne in Nederland. De verdachten zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 3 tot 6 jaar, afhankelijk van hun rol binnen de organisatie. De rechtbank heeft in haar overwegingen het zwijgrecht van de verdachten meegenomen, maar heeft desondanks voldoende bewijs gevonden om de betrokkenheid van de verdachten bij de criminele activiteiten te bevestigen. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de rechtbank de bewijsvoering en de rolverdeling binnen de organisatie uitvoerig heeft besproken. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel in haar oordeel betrokken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge straffen voor dergelijke ernstige misdrijven, die de samenleving ernstig schaden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750328-19
Datum uitspraak: 3 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 september 2022, 20 september 2022, 21 september 2022 en 3 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. E.J.V. Pols en G.H. Rip (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete voor een bedrag van € 50.000,-;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene bewijsoverweging
4.1.1.
Beoordeling
De beoordeling van een strafzaak staat niet los van het verdere kader waarbinnen de strafzaak is gesitueerd. In deze zaak is dat de Rotterdamse haven. Elk jaar worden er miljoenen containers aan land gebracht en verder verwerkt. Zelfs als wordt uitgegaan van een aanzienlijk “dark number”, bevatten enkele honderden containers daarvan een partij cocaïne. Dat betreft dus een zeer klein gedeelte. De (samengestelde) kans dat personen die zich met een “gekloonde” auto illegaal op een haventerrein bevinden om (bijvoorbeeld) een (andere) container te ontdoen van een illegale (bij)lading daarbij per ongeluk op een container stuiten die (ook) een grote partij cocaïne bevat, is daarmee astronomisch klein.
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een bepaald strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen separaat beoordeeld, maar ook of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) en de samenhang daartussen zodanig sterk is dat het bewijs geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn/haar kant een verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem/haar zijn.
De rechtbank zal hierna in hoofdlijnen aangeven op grond van welke bewijsmiddelen zij de feiten wettig èn overtuigend bewezen acht. De uitwerking van de bewijsmiddelen is opgenomen in de bijlage.
4.1.2.
Personen en bijnamen
Door een aantal van de personen die een rol hebben gespeeld in het onderzoek Kwikstaart zijn bijnamen gebruikt bij de onderlinge communicatie. Met name zijn bijnamen gebruikt om derden aan te duiden die niet deelnamen aan het betreffende gesprek. De rechtbank stelt allereerst vast dat er in het dossier geen andere personen zijn aangeduid die, zelfs maar voor een deel, ook in aanmerking zouden kunnen komen voor de persoon met de desbetreffende bijnaam. Door de verdachten aan wie een bepaalde bijnaam is toegewezen op basis van de inhoud van het dossier is op dit punt geen inhoudelijke andersluidende verklaring afgelegd, zodat in elk geval langs die weg de bewijskracht van de hierna te noemen beschrijvingen/bevindingen niet is verminderd of zelfs maar (enigszins) genuanceerd.
De politie heeft in een afzonderlijk proces-verbaal uitgewerkt welke bevindingen er zijn en tot welke conclusies die hebben geleid. Daarbij kan het gaan om uiterlijke kenmerken, zoals postuur en oogkleur en/of haardracht.
Is [naam verdachte] de persoon met bijnaam [bijnaam 1] en/of [bijnaam 2] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 1] en [bijnaam 2] , is werkzaam geweest in de haven en staat in direct contact met een aantal medeverdachten. Hij heeft opvallend lichtgekleurd haar. In de tapgesprekken op 21 oktober 2019 om 14:12:10 en 14:14:23 belt de verdachte [naam medeverdachte 1] naar achtereenvolgens de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] . Beide gesprekken zijn opvolgend. De duur van het eerste gesprek is 2 minuten en 1 seconde. Tussen het eerste en het tweede gesprek zitten 12 seconden. In die zeer korte tijd moet de beller het telefoonnummer hebben gedraaid en moet de gebelde de telefoon hebben opgenomen. In het eerste gesprek wordt gesproken over “ [bijnaam 3] ”. Onmiddellijk daarna belt de verdachte [naam medeverdachte 1] naar de verdachte [naam medeverdachte 2] en zegt dat “hij net sprak met die ander, [bijnaam 1] ”. Uit de volgorde van deze gesprekken en de zeer geringe tijd daar tussen valt af te leiden dat de verdachte [naam verdachte] [bijnaam 1] wordt genoemd. De naam [bijnaam 2] lijkt sterk op de voornaam van [naam verdachte] en komt veelvuldig voor in tapgesprekken en de persoon die aldus wordt aangeduid is daarbij direct te linken aan de verdachte [naam verdachte] . Dat hij [bijnaam 2] wordt genoemd, is overigens ook niet weersproken door de verdediging. De rechtbank stelt, in aanvulling daarop, verder vast dat de verdachte [naam verdachte] gedurende het onderzoek op essentiële momenten aantoonbaar heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom voorbij redelijke twijfel vaststaan dat verdachte [naam verdachte] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ”.
Is [naam medeverdachte 2] de persoon met bijnaam [bijnaam 3] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 3] is werkzaam geweest als containermonteur in de haven en was toen een directe collega van de verdachte [naam medeverdachte 3] . Hij is geboren in [geboorteplaats] , Irak. De rechtbank verwijst allereerst naar de hierboven bij de verdachte [naam verdachte] weergegeven telefoongesprekken; de verdachte [naam medeverdachte 1] spreekt met de verdachte [naam verdachte] over [bijnaam 3] en belt direct daarna naar de verdachte [naam medeverdachte 2] . De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 2] gedurende het onderzoek op essentiële momenten aantoonbaar heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier. Ook stuurt hij de verdachte [naam medeverdachte 3] aan wanneer de verdachte [naam medeverdachte 3] bang is voor aanhouding door de politie.
De rechtbank acht daarom voorbij redelijke twijfel vaststaan dat verdachte [naam medeverdachte 2] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 3] ”.
Is [naam medeverdachte 1] de persoon met bijnaam [bijnaam 4] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 4] en aanverwante aanduidingen zoals [bijnaam 5] , is beveiliger in de haven. De verdachte [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij de verdachte [naam medeverdachte 1] kent als “ [bijnaam 4] ”. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 1] beveiliger in de haven is geweest bij Securitas en een fors postuur heeft. Verder staat vast dat hij gedurende het onderzoek frequent contact heeft gehad met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [naam medeverdachte 1] de persoon is die door anderen wordt aangeduid als “ [bijnaam 4] ” dan wel “ [bijnaam 5] ”.
Is [naam medeverdachte 3] de persoon met bijnaam [bijnaam 6] en/of [bijnaam 7] ?
De persoon die door anderen wordt aangeduid als [bijnaam 6] en/of [bijnaam 7] , is werkzaam als containermonteur in de haven en is een directe collega van de verdachte [naam medeverdachte 2] . Hij heeft [bijnaam 6] haar en groene ogen. De verdachte [naam medeverdachte 3] heeft in een verhoor bij de politie bevestigd dat hij [bijnaam 6] wordt genoemd. Verder heeft de verdachte desgevraagd niet ontkend dat hij [bijnaam 7] wordt genoemd, en geantwoord dat hij (inderdaad) groene ogen heeft. De rechtbank stelt, in aanvulling daarop, verder vast dat de verdachte [naam medeverdachte 3] gedurende het onderzoek op essentiële momenten heeft samengewerkt met andere verdachten in dit dossier.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte [naam medeverdachte 3] de persoon is die wordt aangeduid als “ [bijnaam 6] ” en “ [bijnaam 7] ”.
4.2.
Feit 1 (zaak Zeearend)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Er is vrijspraak bepleit van deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Als er al sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), kan niet worden bewezen dat de verdachte daarvan deel heeft uitgemaakt.
4.2.2.
Beoordeling
Van een criminele organisatie is sprake wanneer er een samenwerkingsverband is, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Daarbij hoeft niet komen vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet kan slechts sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel deze ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten zich gedurende ten minste enkele maanden bezig hebben gehouden met de invoer van grote partijen cocaïne en strafbare voorbereidingshandelingen daartoe (zie onder meer de zaaksdossiers Roodborstje en Appelvink). Daarbij ging het niet slechts om afzonderlijk gepleegde strafbare feiten, maar was sprake was een zekere samenhang en structuur. Dit vindt onder meer bevestiging in een gesprek van 13 november 2019 tussen de verdachte [naam verdachte] en de verdachte [naam medeverdachte 2] . Daarin wordt gesproken over “een team” waarin “iedereen zijn taak” heeft. Ook uit de andere bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een onderlinge verdeling van werkzaamheden en afstemming van activiteiten. Verder heeft tussen de verdachten regelmatig overleg plaats gevonden. Veelal blijkt dit uit de OVC-en tapgesprekken in het dossier, maar ook hebben fysieke bijeenkomsten plaatsgehad. Zo heeft op 17 november 2019 kennelijk overleg plaatsgehad bij de Mc Donalds aan de Driemanssteeweg in Rotterdam, waarbij onder meer aanwezig waren de verdachte [naam verdachte] , de verdachte [naam medeverdachte 1] en de (in de zaaksdossiers Roodborstje en Appelvink) verdachte [naam medeverdachte 3] . Ook is gesproken over de verdeling van de uit de strafbare feiten verkregen of te verkrijgen opbrengsten. Die verdeling was afhankelijk van ieders bijdrage aan het geheel. Zo bespreken de verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] dat [bijnaam 4] (de verdachte [naam medeverdachte 1] ) en [bijnaam 6] (de verdachte [naam medeverdachte 3] ) al of niet een “vast bedrag zijn”.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen – voor een iets kortere periode dan door de officier van justitie geëist – dat door de verdachten [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] op zodanige wijze is gehandeld en samengewerkt dat daaruit volgt dat zij gedurende de bewezen verklaarde periode een CSV hebben gevormd. Hierna wordt op hoofdlijnen de onderlinge rolverdeling binnen dit CSV beschreven.
De verdachte [naam verdachte] was de coördinerend persoon binnen het CSV. Hij stuurde de anderen aan en ging (op afstand) mee bij een uithaalactie. Hij had een eigen netwerk van andere personen, op diverse posities in de haven, die hij kon inschakelen bij de voorbereiding en/of daadwerkelijke uitvoering van aan drugs gerelateerde strafbare feiten. Daarnaast kon hij, in overleg/samenspraak met de verdachte [naam medeverdachte 4] ook een beroep doen op een soortgelijk netwerk van die [naam medeverdachte 4] . Ook had hij de contacten naar buiten ten behoeve van het aannemen van nieuwe drugstransporten. Daarnaast bepaalde hij -in of na overleg met de verdachte [naam medeverdachte 2] - de hoogte van de verdiensten van de andere deelnemers en die van de ingeschakelde derden. Daarbij werd onder andere gesproken over de verdiensten van de verdachte [naam medeverdachte 1] en de uithalers, inclusief de chauffeur.
De verdachte [naam medeverdachte 2] hield onder andere contact met de verdachte [naam medeverdachte 3] en adviseerde hem hoe om te gaan met politieoptreden in relatie tot de gepleegde strafbare feiten. Daarnaast besprak hij met de verdachte [naam verdachte] onder andere de hiervoor genoemde verdiensten. De verdachte [naam medeverdachte 2] had daarbij inspraak, maar de verdachte [naam verdachte] besliste.
De verdachte [naam medeverdachte 1] was als portier/beveiliger werkzaam in de haven. Hij verleende andere deelnemers en/of door het CSV ingeschakelde derden (illegaal) toegang tot het haventerrein bij uithaalacties.
De verdachte [naam medeverdachte 4] had een eigen netwerk van personen op diverse posities in de haven die zij kon inschakelen bij de voorbereiding en/of daadwerkelijke uitvoering van aan drugs gerelateerde strafbare feiten in de haven. Daarbij kon de verdachte [naam verdachte] , in overleg/samenspraak met de verdachte [naam medeverdachte 4] , ook een beroep doen op personen uit het netwerk van de verdachte [naam medeverdachte 4] . De verdachte [naam medeverdachte 4] had verder een meer algemeen ondersteunende rol binnen het CSV zoals bij de kloonauto (onder andere het verzorgen van de berging daarvan).
De door de verdediging gevoerde verweren vinden hun weerlegging in het voorgaande en de bewijsmiddelen.
4.3.
Feit 2 (zaak Roodborstje)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het samen met anderen (treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het) invoeren van 540 kilogram cocaïne in de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 in Nederland. Daartoe is aangevoerd dat er geen strafrechtelijk relevante link valt te leggen tussen de verdachte en de aangetroffen partij van 540 kilogram cocaïne.
4.3.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op zondag 17 november 2019 is om 03:00 uur vanuit Brazilië met het motorschip [naam vaartuig] een container met nummer [nummer] 3 (hierna: de container) aangekomen in de haven van Rotterdam. De container is gelost op het haventerrein Waalhaven, pier 6, behorend bij het bedrijf [naam bedrijf 1] . (hierna: [naam bedrijf 1] ). Een toezichthouder van het bedrijf [naam bedrijf 1] ziet op 18 november 2019 in de avond twee mannen bij deze container waar een uitschuifbare ladder tegenaan staat. De op dat moment onbekend gebleven mannen vluchten hierop in een bestelauto en ontkomen. De bestelauto die wordt gebruikt is een “gekloonde” Volkswagen Caddy (hierna: VW Caddy) met kenteken [kentekennummer] , die de uiterlijke kenmerken heeft van de bedrijfsauto van [naam bedrijf 2] met hetzelfde kenteken. In de reefer container waar de ladder tegenaan staat, wordt door de douane op 18 november 2019 in de avond in totaal 540 kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen.
De rol van de verschillende verdachten
De verdachte [naam medeverdachte 4] betaalt de huur van een garagebox aan de [adres] te Rotterdam. De verdachten [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] hebben daarvan een sleutel.
Op 11 november 2019 rijdt de verdachte [naam verdachte] de gekloonde VW Caddy de garagebox in. De verdachte [naam medeverdachte 4] opent voor hem de deur van de garagebox.
Op 13 november 2019 geeft de verdachte [naam verdachte] aan dat hij is vergeten de “locka” te regelen en dat “die ook nog betaald moet worden, maar dat is via [voornaam medeverdachte 4] ” [de rechtbank begrijpt: de verdachte [naam medeverdachte 4] ]. Verder zegt [naam verdachte] in dit gesprek “ik stuur [voornaam medeverdachte 4] ik zeg er is werk, ken je locka zondag”, dat hij “het busje heeft geregeld” en dat hij “alles heeft betaald”. In het licht van de overige bevindingen in het dossier, en bij gebreke van enige (plausibele) verklaring van de verdachten hierover, valt hieruit af te leiden dat de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] contact hebben gehad over de komst van een partij cocaïne (“er werk is”) en dat de verdachte [naam medeverdachte 4] iemand zal regelen die de betreffende container kan lokaliseren (“een locka”).
Op 14 november 2019 belt de verdachte [naam verdachte] met de verdachte [naam medeverdachte 1] . De verdachte [naam medeverdachte 1] zegt dat hij “iets doms” heeft gedaan, hij heeft “die fona op zijn werk gelaten” en “als je die fona opent komen al die sms-jes toch?”.
Op 16 november 2019 wordt de verdachte [naam medeverdachte 4] gebeld door de verdachte [naam verdachte] . De verdachte [naam verdachte] vertelt de verdachte [naam medeverdachte 4] dat hij “die telefoons heeft”, “zij” druk op hem zetten en vraagt of “het 100% is”. Hierop antwoordt de verdachte [naam medeverdachte 4] “ja er zijn twee”.
Op 17 november 2019 in de middag ontvangt de verdachte [naam medeverdachte 4] een sms-bericht op haar telefoon met als inhoud “Yo, actief” en “ [naam] ”. Die avond omstreeks 20.00 uur belt de verdachte [naam verdachte] naar [naam horecagelegenheid] dat de oplader voor de iPhone gebracht moet worden naar [bijnaam 4] . De verdachte [naam medeverdachte 1] heeft die avond dienst als beveiliger bij de toegang tot het terrein van [naam bedrijf 1] . Rond 21.10 uur rijdt de verdachte [naam medeverdachte 3] met de gekloonde VW Caddy het terrein van [naam bedrijf 1] op. De verdachte [naam medeverdachte 3] is in de tenlastegelegde periode werkzaam als storings- en onderhoudsmonteur van reefercontainers bij het servicebedrijf [naam bedrijf 2] B.V. Bij zijn reguliere werkzaamheden maakt hij gebruik van een Volkswagen Caddy met kenteken [kentekennummer] van zijn werkgever. Op 17 november 2019 is de verdachte [naam medeverdachte 3] echter vrij. In de portiersloge spreekt de verdachte [naam medeverdachte 3] met de verdachte [naam medeverdachte 1] . De verdachte [naam medeverdachte 3] verlaat na ongeveer 45 minuten het terminalterrein van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 1] opent handmatig voor hem de slagboom van het terrein. Hierna rijdt de verdachte [naam medeverdachte 3] met de gekloonde VW Caddy naar de garagebox aan de [adres] en parkeert deze auto in de garagebox. Daarna ontmoeten onder meer de verdachten [naam medeverdachte 4] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] elkaar in de McDonalds aan de Driemanssteeweg te Rotterdam.
Op 18 november 2019 omstreeks 14.42 uur lopen de verdachten [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] op de [adres] . De verdachte [naam medeverdachte 3] draagt een uitschuifbare ladder. Deze ladder wordt door hem in de garagebox geplaatst. In de omgeving van de garagebox staat een zwarte Mercedes met de verdachte [naam verdachte] op de bijrijdersstoel. Omstreeks 15.05 uur rijdt de gekloonde VW Caddy richting de Waalhaven en rijdt kort daarna het terrein op van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 1] werkt die middag en avond als beveiliger in de portiersloge. De verdachte [naam medeverdachte 1] heeft de dag ervoor met een collega geregeld dat hij op 18 november 2019 de avonddienst van zijn collega overneemt. De Mercedes met daarin de verdachte [naam verdachte] volgt de VW Caddy. De verdachte [naam medeverdachte 3] staat die avond voor een dienst gepland voor [naam bedrijf 2] , maar er zijn geen meldingen op het terrein van [naam bedrijf 1] . De verdachte [naam medeverdachte 1] maakt een rapport op in het systeem Virac, inhoudende dat door [naam bedrijf 2] op 18 november 2019 reefer reparaties zijn verricht. Na ongeveer een minuut komt de verdachte [naam medeverdachte 3] met de gekloonde VW Caddy uit de richting van de H-straat gereden en verlaat het terrein van [naam bedrijf 1] . Hierna rijdt de verdachte [naam medeverdachte 3] terug naar de garagebox, opnieuw gevolgd door de Mercedes. De verdachte [naam verdachte] opent de garagebox, waarna de VW Caddy in de garagebox wordt geparkeerd. Kort hierop komen naast de verdachten [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] nog twee personen naar buiten, die later zijn geïdentificeerd als [naam persoon 1] en [naam persoon 2] . Omstreeks 18.00 uur komt de verdachte [naam medeverdachte 3] terug bij de garagebox en rijdt de gekloonde VW Caddy naar buiten. [naam persoon 1] en [naam persoon 2] komen aanlopen waarop de verdachte [naam medeverdachte 3] de VW Caddy terug de garagebox in rijdt. Beide mannen gaan ook naar binnen. Kort hierop rijdt de verdachte [naam medeverdachte 3] opnieuw de gekloonde VW Caddy naar buiten, sluit de garagebox af en rijdt weg. De verdachte [naam medeverdachte 3] rijdt opnieuw naar [naam bedrijf 1] . Bij aankomst loopt de verdachte [naam medeverdachte 3] de portiersloge in, waar de verdachte [naam medeverdachte 1] zit. De verdachte [naam medeverdachte 1] opent de slagboom en de verdachte [naam medeverdachte 3] rijdt het terrein van [naam bedrijf 1] op. Een toezichthouder van het bedrijf [naam bedrijf 1] ziet een auto en twee personen bij een container waar een uitschuifbare ladder tegenaan staat. Kort hierna omstreeks 18.39 uur komt de VW Caddy met forse snelheid uit de richting van de H-straat gereden, rijdt richting de uitgang en verlaat het terrein van [naam bedrijf 1] . Op de Waalhaven staat voornoemde Mercedes geparkeerd. Nadat de gekloonde VW Caddy is gepasseerd, volgt de Mercedes de VW Caddy. De VW Caddy rijdt terug naar de garagebox. De verdachte [naam medeverdachte 3] probeert de garage te openen. Op dat moment komt de verdachte [naam verdachte] aanlopen die de garagebox opent. Inmiddels zijn [naam persoon 1] en [naam persoon 2] uit de VW Caddy gestapt. Op camerabeelden lijken de beide mannen met de verdachte [naam medeverdachte 3] ruzie te hebben. Omstreeks 20.45 uur treft de douane in de container waar de ladder tegenaan stond een hoeveelheid van 540 kilogram cocaïne aan.
Op 19 november 2019 gaat de verdachte [naam medeverdachte 4] bij de garagebox kijken en rijdt hierna naar een zekere [naam persoon 3] . In een OVC-gesprek van die dag vertelt de verdachte [naam medeverdachte 4] wat er is gebeurd. Volgens de verdachte [naam medeverdachte 4] had er “zeker 600 plus ingezeten” en zegt zij dat “die fucking kanker [naam bedrijf 2] bus in mijn box staat”, “van mij is” en dat “wij die auto zelf hebben betaald”.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de inhoud van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, hebben de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] een coördinerende, regelende rol gehad in het organiseren van de uithaal van de cocaïne uit de container. Zowel voor wat betreft de gekloonde VW Caddy als de mensen die daarbij zijn ingezet. De verdachte [naam medeverdachte 1] vormde als beveiliger van het terrein van [naam bedrijf 1] de onmisbare schakel om toegang aan de uithalers te verlenen tot het terrein waarop de container met de cocaïne zich bevond. Verdachte [naam medeverdachte 3] heeft de container kennelijk gelokaliseerd en was de chauffeur van de uithalers.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, blijkt uit de bewijsmiddelen dat er een verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachten en de 540 kilogram cocaïne.
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van een partij cocaïne van 540 kilogram. Dit betekent dat de primair tenlastegelegde (verlengde) invoer van cocaïne zal worden bewezen verklaard. De verweren worden verworpen en vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 2 november 2020 te
Rotterdam en/of Vlaardingen, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten:
verdachte en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] en een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 540 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;

2..primair

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige invoer van cocaïne in Nederland, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Zuid-Amerika.
Binnen de organisatie had de verdachte een coördinerende rol en daarmee een wezenlijk aandeel in de te verwachten opbrengsten. De verdachte had de beschikking over en contact met havenmedewerkers die behulpzaam konden zijn bij het lokaliseren en/of uithalen van de cocaïne uit de containers. De verdachte heeft binnen dit kader voorbereidingshandelingen gepleegd tot de invoer van (grote) partijen cocaïne, waarbij in ieder geval één partij van 540 kilogram cocaïne daadwerkelijk is ingevoerd.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving ook de nadelige gevolgen ondervindt van allerhande vormen van met grootschalige drugssmokkel samenhangende criminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de schadelijke maatschappelijke gevolgen van zijn strafbare gedrag.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 april 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd om naast een gevangenisstaf ook een geldboete van € 50.000,- op te leggen, omdat de verdachte een fors financieel gewin moet hebben gehad bij de gepleegde feiten. De verdediging heeft bepleit dat van het opleggen van een geldboete moet worden afgezien. De gevorderde boete betreft in essentie een afroomboete. De rechtbank ziet in dit dossier weliswaar voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat inderdaad sprake is van (aanzienlijk) geldelijk gewin. Het dossier bevat echter onvoldoende concrete aanknopingspunten om de hoogte van het daadwerkelijk behaalde voordeel zelfs maar enigszins accuraat te bepalen. Het bepalen van de hoogte van een op te leggen geldboete wordt daarmee in zekere zin willekeurig. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om naast een gevangenisstraf van aanzienlijke duur ook nog een geldboete op te leggen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat bij het bepalen van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met het feit dat deze zaak eerder afgedaan had kunnen worden, waardoor de verdachte nog onder de oude VI-regeling zou vallen.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de duur van de uiteindelijk op te leggen straf, de nieuwe VI-regeling voor de verdachte niet ongunstiger uitpakt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf, die lager is dan door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat bij de uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
De raadsman heeft bepleit de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen, maar de laten doorlopen tot aan de behandeling in hoger beroep.
8.2.
Beoordeling
De schorsing van de voorlopige hechtenis duurt, zoals in het bevel schorsing voorlopige hechtenis is bepaald, tot de einduitspraak. Daaruit volgt dat de voorlopige hechtenis met ingang van vandaag, 3 november 2022, herleeft.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de duur van de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen of opnieuw te schorsen. Dit betekent dat met de onderhavige uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt en de voorlopige hechtenis herleeft. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst en mr. K. Dere, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaak zeearend]
hij,
in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 2 november 2020 te
Rotterdam en/of Vlaardingen, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, te weten:
verdachte en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 4] en/of een of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
art 10 lid 5 Opiumwet
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
2.
[zaak roodborstje]
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (waaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) ongeveer 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 18 november 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 540 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne (welke aanwezig was op het haventerrein in de container met nummer [nummer] ) en/of
- ( hierbij) gebruik laten maken van een zogenoemde gekloonde (storings/onderhouds)auto om voornoemd terrein op te komen en/of zodoende zicht te kunnen houden op deze container.
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet